Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. breaking off:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor breaking-off (Engels) in het Nederlands

breaking off:

breaking off [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the breaking off (getting out of; unlearning)
    ontwennen; afleren; afwennen
  2. the breaking off
    de afbreking
  3. the breaking off (breaking off a relation)
    de afbouw; relatie afbouw

Vertaal Matrix voor breaking off:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbouw breaking off; breaking off a relation completion; cutting back; finishing; phasing out
afbreking breaking off
afleren breaking off; getting out of; unlearning
afwennen breaking off; getting out of; unlearning
ontwennen breaking off; getting out of; unlearning
- abruption
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleren unlearn a habit
ontwennen unlearn a habit
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
relatie afbouw breaking off; breaking off a relation

Synoniemen voor "breaking off":


Verwante definities voor "breaking off":

  1. an instance of sudden interruption1


Wiktionary: breaking-off


Cross Translation:
FromToVia
breaking-off breuk Bruch — ein einhalten einer Vereinbarung, Vertrages, Übereinkunft

Verwante vertalingen van breaking-off