Engels

Uitgebreide vertaling voor usage (Engels) in het Nederlands

usage:

usage [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the usage (application; use; inset; stakes; ante)
    de toepassing; het gebruik; de aanwending; de inzet
    • toepassing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gebruik [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanwending [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • inzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the usage (linguistic usage)
    het taalgebruik
  3. the usage
    het spraakgebruik
  4. the usage
    – The number of units or dollars of an inventory item consumed over a period of time. 1
    het gebruik
    • gebruik [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor usage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwending ante; application; inset; stakes; usage; use administration; adoption; application; exertion; implementation; infliction; practice; practise; use; utilisation; utilization
gebruik ante; application; inset; stakes; usage; use administration; adoption; application; custom; exertion; habit; implementation; infliction; practice; practise; use; utilisation; utilization
inzet ante; application; inset; stakes; usage; use ambition; assiduousness; beginning; cash for playing; commencement; dedication; devotion; diligence; effort; exertion; goal; intention; objective; opening; outset; passion; pool; scheme; stakes; start; target; wee-wee
spraakgebruik usage
taalgebruik linguistic usage; usage use of languages
toepassing ante; application; inset; stakes; usage; use Commerce Server application; Commerce application; administration; adoption; app; application; implementation; infliction; practice; practise; program; use; utilisation; utilization
- custom; employment; exercise; usance; use; utilisation; utilization
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- custom; practice; practise

Verwante woorden van "usage":

  • usages

Synoniemen voor "usage":


Verwante definities voor "usage":

  1. accepted or habitual practice2
  2. the act of using2
  3. the customary manner in which a language (or a form of a language) is spoken or written2
    • English usage2
    • a usage borrowed from French2
  4. The number of units or dollars of an inventory item consumed over a period of time.1

Wiktionary: usage

usage
noun
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
usage gebruik Gebrauch — Verwendung, Anwendung, Einsatz
usage spraakgebruik; taalgebruik SprachgebrauchLinguistik: Anwendung der Sprache in Äußerungen
usage spraakgebruik; taalgebruik SprachverwendungLinguistik: Anwendung der Sprache in Äußerungen
usage gebruik; zede; gewoonte; usance coutume — À trier
usage ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; post; wachtpost; werkgelegenheid emploiusage qu’on fait de quelque chose.
usage gebruik; toepassing usagecoutume, pratique reçue.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van usage