Engels

Uitgebreide vertaling voor untie (Engels) in het Nederlands

untie:

to untie werkwoord (unties, untied, untying)

  1. to untie (unpick; pull out; get undone)
    losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uithalen werkwoord (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • lostornen werkwoord (torn los, tornt los, tornde los, tornden los, losgetornd)
    • tornen werkwoord (torn, tornt, tornde, tornden, getornd)
    • loskrijgen werkwoord (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
  2. to untie (release; loosen; unlace; work loose; set free)
    losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • scheiden werkwoord (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • loskrijgen werkwoord (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
    • detacheren werkwoord (detacheer, detacheert, detacheerde, detacheerden, gedetacheerd)
    • loswerken werkwoord
  3. to untie (unbutton; unravel; fray; )
    ontknopen; losknopen
    • ontknopen werkwoord (ontknoop, ontknoopt, ontknoopte, ontknoopten, ontknoopt)
    • losknopen werkwoord (knoop los, knoopt los, knoopte los, knoopten los, losgeknoopt)
  4. to untie (disentangle; unravel; solve; unriddle; unbutton)
    uit elkaar halen; uit de war halen; ontrafelen; ontwarren
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • uit de war halen werkwoord
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)

Conjugations for untie:

present
  1. untie
  2. untie
  3. unties
  4. untie
  5. untie
  6. untie
simple past
  1. untied
  2. untied
  3. untied
  4. untied
  5. untied
  6. untied
present perfect
  1. have untied
  2. have untied
  3. has untied
  4. have untied
  5. have untied
  6. have untied
past continuous
  1. was untying
  2. were untying
  3. was untying
  4. were untying
  5. were untying
  6. were untying
future
  1. shall untie
  2. will untie
  3. will untie
  4. shall untie
  5. will untie
  6. will untie
continuous present
  1. am untying
  2. are untying
  3. is untying
  4. are untying
  5. are untying
  6. are untying
subjunctive
  1. be untied
  2. be untied
  3. be untied
  4. be untied
  5. be untied
  6. be untied
diverse
  1. untie!
  2. let's untie!
  3. untied
  4. untying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor untie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
detacheren detaching
lostornen unpicking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
detacheren loosen; release; set free; unlace; untie; work loose employ; hire; set to work
losknopen fray; loosen; ravel out; unbutton; undo; unlock; unravel; untie
loskrijgen get undone; loosen; pull out; release; set free; unlace; unpick; untie; work loose get undone; open; undo
losmaken get undone; loosen; pull out; release; set free; unlace; unpick; untie; work loose bring about; bring on; effect; let go; liberate; loose; loosen; produce; release; set at liberty; set free; unpin
lostornen get undone; pull out; unpick; untie
loswerken loosen; release; set free; unlace; untie; work loose
ontknopen fray; loosen; ravel out; unbutton; undo; unlock; unravel; untie solve; unravel
ontrafelen disentangle; solve; unbutton; unravel; unriddle; untie disentangle; disentwine; solve; unravel
ontwarren disentangle; solve; unbutton; unravel; unriddle; untie decipher; decode; disentangle; disentwine; solve; unravel
scheiden loosen; release; set free; unlace; untie; work loose break up; cleave; crack; differentiate; divide; divorce; go separate ways; part; separate; sever; split; split up; tear off
tornen get undone; pull out; unpick; untie
uit de war halen disentangle; solve; unbutton; unravel; unriddle; untie
uit elkaar halen disentangle; solve; unbutton; unravel; unriddle; untie break down; break up; clear away; clear up; cleave; crack; demolish; destroy; dismantle; divide; divorce; drag down; get down; part; pull down; remove; separate; sever; split; strip down; take apart a machine; take down; tear down; tear loose; unharness; unrig; wreck
uithalen get undone; pull out; unpick; untie clean out; clear; clear out; drain; empty; finish; play a trick; pull out; remove; take out; undo; unpick
uittrekken get undone; pull out; unpick; untie disrobe; remove one's clothes; take off; undress
- loosen; unbrace; undo; unlace

Verwante woorden van "untie":


Synoniemen voor "untie":


Antoniemen van "untie":


Verwante definities voor "untie":

  1. undo the ties of1
    • They untied the prisoner1
  2. cause to become loose1
    • untie the knot1

Wiktionary: untie

untie
verb
  1. to loosen, as something interlaced or knotted
  2. to free from fastening or from restraint
  3. to resolve
  4. to become untied or loosed
untie
verb
  1. ervoor zorgen dat iets of iemand los wordt

Cross Translation:
FromToVia
untie ontvlekken; detacheren; uitzenden; afbinden; losbinden; losmaken; afhaken; afkoppelen; ontkoppelen détacher — Dégager de ce qui l’attachait (sens général)