Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- trusting:
- trust:
-
Wiktionary:
- trust → vertrouwen, vertrouwen hebben in
- trust → vertrouwen
- trust → vertrouwen, geloven, commissie, boodschap, opdracht, toevertrouwen, vertrouwen hebben in, ontboezemen, geloof, fiducie
Engels
Uitgebreide vertaling voor trusting (Engels) in het Nederlands
trusting:
-
trusting (gullible; credulous; trustful; believing)
-
trusting
vertrouwend-
vertrouwend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor trusting:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
goedgelovig | believing; credulous; gullible; trustful; trusting | |
naïef | believing; credulous; gullible; trustful; trusting | naïve; simple |
- | trustful | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | confiding; trustful | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vertrouwend | trusting |
Verwante woorden van "trusting":
Synoniemen voor "trusting":
Antoniemen van "trusting":
Verwante definities voor "trusting":
trusting vorm van trust:
-
to trust
Conjugations for trust:
present
- trust
- trust
- trusts
- trust
- trust
- trust
simple past
- trusted
- trusted
- trusted
- trusted
- trusted
- trusted
present perfect
- have trusted
- have trusted
- has trusted
- have trusted
- have trusted
- have trusted
past continuous
- was trusting
- were trusting
- was trusting
- were trusting
- were trusting
- were trusting
future
- shall trust
- will trust
- will trust
- shall trust
- will trust
- will trust
continuous present
- am trusting
- are trusting
- is trusting
- are trusting
- are trusting
- are trusting
subjunctive
- be trusted
- be trusted
- be trusted
- be trusted
- be trusted
- be trusted
diverse
- trust!
- let's trust!
- trusted
- trusting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the trust (pension fund; foundation)
-
the trust (cartel; syndicate)
-
the trust (taking someone into one's confidence)
-
the trust (syndicate; cartel; crenation)
-
the trust
– Confidence in the reliability of an entity or service and the information that it provides. 2het vertrouwen
Vertaal Matrix voor trust:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fonds | foundation; pension fund; trust | |
in vertrouwen nemen | taking someone into one's confidence; trust | |
kartel | cartel; crenation; syndicate; trust | cartel; carving; serration |
pensioenfonds | foundation; pension fund; trust | |
syndicaat | cartel; crenation; syndicate; trust | |
toevertrouwen | taking someone into one's confidence; trust | deposit at; entrust to; leave with; lodge with |
trust | cartel; syndicate; trust | |
vertrouwen | trust | confidence; faith |
- | cartel; combine; confidence; corporate trust; faith; reliance; trustfulness; trustingness | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
toevertrouwen | entrust | |
vertrouwen | trust | |
- | bank; believe; commit; confide; desire; entrust; hope; intrust; rely; swear | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | confidence; faith; have confidence in; legal trust; reliance; trust in |
Verwante woorden van "trust":
Synoniemen voor "trust":
Antoniemen van "trust":
Verwante definities voor "trust":
Wiktionary: trust
trust
Cross Translation:
noun
trust
-
confidence in or reliance on some person or quality
- trust → vertrouwen
-
confidence in the future payment for goods or services supplied; credit
- trust → vertrouwen
-
the confidence vested in a person who has legal ownership of a property to manage for the benefit of another
- trust → vertrouwen
-
-
- trust → vertrouwen hebben in
-
To place confidence in
- trust → vertrouwen
noun
-
het geloof in betrouwbaarheid van een persoon
-
geloven in de betrouwbaarheid van een persoon
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trust | → vertrouwen | ↔ Vertrauen — Überzeugung von der Richtigkeit bzw. Wahrheit einer Handlung oder eines anderen Menschen. In der Regel ein gegenseitiges Verhältnis der Zuverlässigkeit |
• trust | → geloven | ↔ glauben — »jemandem glauben« (Dativ): sich auf jemanden vertrauensvoll verlassen |
• trust | → commissie; boodschap; opdracht | ↔ commission — mandat, charge que l’on donner à quelqu’un de faire quelque chose. |
• trust | → vertrouwen | ↔ confiance — Sentiment de sécurité |
• trust | → vertrouwen; toevertrouwen; vertrouwen hebben in; ontboezemen | ↔ confier — Traductions à trier suivant le sens |
• trust | → geloof; vertrouwen; fiducie | ↔ foi — Croyance aux vérités de la religion. |