Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. truss:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor truss (Engels) in het Nederlands

truss:

truss [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the truss (roofbeam; crossbeam; rafter; frame)
    het spant; dakspant
    • spant [het ~] zelfstandig naamwoord
    • dakspant [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. the truss
    de dakstoel
    • dakstoel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor truss:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dakspant crossbeam; frame; rafter; roofbeam; truss
dakstoel truss
spant crossbeam; frame; rafter; roofbeam; truss
- corbel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bind; tie down; tie up

Verwante woorden van "truss":

  • trussed, trusses

Synoniemen voor "truss":


Verwante definities voor "truss":

  1. (architecture) a triangular bracket of brick or stone (usually of slight extent)1
  2. a framework of beams (rafters, posts, struts) forming a rigid structure that supports a roof or bridge or other structure1
  3. (medicine) a bandage consisting of a pad and belt; worn to hold a hernia in place by pressure1
  4. support structurally1
    • truss the roofs1
    • trussed bridges1
  5. secure with or as if with ropes1
  6. tie the wings and legs of a bird before cooking it1

Wiktionary: truss

truss
verb
  1. to tie up a bird before cooking it

Verwante vertalingen van truss