Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
trip:
- reis; excursie; uitstapje; rit; dagreis; tournee; toer; gang; tocht; dagtocht; trip; rondreis; tochtje; tour; rondrit; toertje; uitje
- struikelen; trippelen; met vlugge pasjes gaan; met trippelpasjes lopen; uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten; strompelen
-
Wiktionary:
- trip → tocht
- trip → struikelen
- trip → struikelen, reis, uitstapje
Engels
Uitgebreide vertaling voor trip (Engels) in het Nederlands
trip:
-
to trip (stumble)
-
to trip
trippelen; met vlugge pasjes gaan; met trippelpasjes lopen-
met vlugge pasjes gaan werkwoord
-
met trippelpasjes lopen werkwoord
-
to trip (fall over; slip; topple over; postpone; delay; fall flat)
uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten-
uitschuiven werkwoord
-
uitglibberen werkwoord
-
onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
-
wegschieten werkwoord
-
-
to trip (stumble; founder; be tripped up; slip)
Conjugations for trip:
present
- trip
- trip
- trips
- trip
- trip
- trip
simple past
- tripped
- tripped
- tripped
- tripped
- tripped
- tripped
present perfect
- have tripped
- have tripped
- has tripped
- have tripped
- have tripped
- have tripped
past continuous
- was tripping
- were tripping
- was tripping
- were tripping
- were tripping
- were tripping
future
- shall trip
- will trip
- will trip
- shall trip
- will trip
- will trip
continuous present
- am tripping
- are tripping
- is tripping
- are tripping
- are tripping
- are tripping
subjunctive
- be tripped
- be tripped
- be tripped
- be tripped
- be tripped
- be tripped
diverse
- trip!
- let's trip!
- tripped
- tripping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor trip:
Verwante woorden van "trip":
Synoniemen voor "trip":
Verwante definities voor "trip":
Wiktionary: trip
trip
Cross Translation:
noun
trip
-
a journey
- trip → tocht
-
fall over or stumble over an object
- trip → struikelen
verb
-
het evenwicht verliezen doordat men met de voet verstrikt raakt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trip | → struikelen | ↔ trébucher — Faire un faux pas. |
• trip | → reis; uitstapje | ↔ voyage — Traductions à trier suivant le sens |