Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- thrust:
-
Wiktionary:
- thrust → steek
- thrust → vooruitstuwen, stoten
- thrust → forceren, opdringen, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, aanslaan, belasten, belasting heffen op, veraccijnzen, dwingen, noodzaken, verplichten, zich opdringen, douwen, dringen, duwen, stoten, aanduwen, drijven, aandrijven, opjagen, voortdrijven, richting, stemming, strekking, stroming, tendentie, tendens, trend
Engels
Uitgebreide vertaling voor thrusting (Engels) in het Nederlands
thrusting:
Vertaal Matrix voor thrusting:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | jab; jabbing; poke; poking; thrust |
Synoniemen voor "thrusting":
Verwante definities voor "thrusting":
thrusting vorm van thrust:
Vertaal Matrix voor thrust:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
duw | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | |
duwtje | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | |
por | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | |
stoot | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | blow; clout; jab; nudge; punch; shake; slap; smack; wallop; whopper |
stootje | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | |
stuwdruk | thrust | |
zet | blow; buffer; bump; bumper; jab; nudge; punch; push; shove; thrust | chess move; move; move at chess |
- | drive; driving force; jab; jabbing; knife thrust; poke; poking; push; stab; thrusting | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | force; hurl; hurtle; lunge; pierce; push up; shove; squeeze; stuff; throw |
Verwante woorden van "thrust":
Synoniemen voor "thrust":
Verwante definities voor "thrust":
Wiktionary: thrust
thrust
Cross Translation:
noun
thrust
-
an attack with a sword
- thrust → steek
-
make an advance with force
- thrust → vooruitstuwen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• thrust | → forceren; opdringen | ↔ contraindre — obliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré. |
• thrust | → forceren; opdringen; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; aanslaan; belasten; belasting heffen op; veraccijnzen; dwingen; noodzaken; verplichten; zich opdringen | ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens |
• thrust | → douwen; dringen; duwen; stoten; aanduwen; drijven; aandrijven; opjagen; voortdrijven | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |
• thrust | → richting; stemming; strekking; stroming; tendentie; tendens; trend | ↔ tendance — Action, force par laquelle un corps tend à se mouvoir d’un côté. |
Computer vertaling door derden: