Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- tested:
-
test:
- test; proefwerk; toets; repetitie; proef; computertoets; probeersel; kwelling; ergernis; beproeving; grief; bezoeking; nood; temptatie; reagens; chemische verbinding; maatstaf; toetssteen
- onderzoeken; testen; beproeven; keuren; examineren; overhoren; toetsen; uitproberen; uittesten; proberen; proeven; vragen; verzoeken; aanvragen; uitnodigen; aanzoeken; op de proef stellen; examen afnemen
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor tested (Engels) in het Nederlands
tested:
-
tested (efficacious; examined)
beproefd; probaat; deugdelijk-
beproefd bijvoeglijk naamwoord
-
probaat bijvoeglijk naamwoord
-
deugdelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
tested
-
tested (tried; examined)
-
tested (examined)
Vertaal Matrix voor tested:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beproefd | efficacious; examined; tested | |
deugdelijk | efficacious; examined; tested | durable; reliable; solid; sound; substantial |
probaat | efficacious; examined; tested | |
- | time-tested; tried; tried and true; well-tried | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
getest | examined; tested; tried | |
getoetst | tested | |
geëxamineerd | examined; tested | |
uitgeprobeerd | examined; tested; tried |
Verwante woorden van "tested":
Synoniemen voor "tested":
Verwante definities voor "tested":
test:
-
the test (preliminary examination; examination; exam; prelims)
-
the test
-
the test (computer-test; exam)
-
the test (experiment; try)
het probeersel -
the test (ordeal; testing)
-
the test (reagent; touchstone; combination; criterion)
-
the test (criterion; touchstone; standard; reagent)
-
the test
– A program, a script (manual or automated), a specific set of steps, or general instructions that can be run repeatedly against software, and that will yield a result such as pass, fail, or other results that resolve to pass or fail, such as inconclusive. 2
-
to test (examine; verify; inspect; check; control; try)
-
to test (examine; check; control; hear)
-
to test (examine; pretest; try out; check; recount; try; count again)
-
to test (taste; try; sample)
-
to test (request; require; ask; apply to; appeal; query; petition; beg; examine; pretest; try out; try)
-
to test (put to the test; proof; try; try s.o.'s mettle)
-
to test (try out; try; endeavour; attempt; strive; examine; check; pretest; endeavor)
-
to test (examine)
examen afnemen-
examen afnemen werkwoord (neem examen af, neemt examen af, nam examen af, namen examen af, examen afgenomen)
-
Conjugations for test:
present
- test
- test
- tests
- test
- test
- test
simple past
- tested
- tested
- tested
- tested
- tested
- tested
present perfect
- have tested
- have tested
- has tested
- have tested
- have tested
- have tested
past continuous
- was testing
- were testing
- was testing
- were testing
- were testing
- were testing
future
- shall test
- will test
- will test
- shall test
- will test
- will test
continuous present
- am testing
- are testing
- is testing
- are testing
- are testing
- are testing
subjunctive
- be tested
- be tested
- be tested
- be tested
- be tested
- be tested
diverse
- test!
- let's test!
- tested
- testing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor test:
Verwante woorden van "test":
Synoniemen voor "test":
Verwante definities voor "test":
Wiktionary: test
test
Cross Translation:
noun
test
-
challenge, trial
-
academics: examination
-
product examination
- test → test
verb
-
onderzoeken of het de juiste is
-
zich een oordeel vormen over de waarde of deugdelijkheid van iets
-
nagaan of iemand bepaalde kennis in voldoende mate tot zich genomen heeft door het stellen van vragen over deze kennis
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• test | → beproeven; passen; aanpassen; proberen; toetsen; uitproberen | ↔ essayer — Traductions à trier suivant le sens |
• test | → test; proef | ↔ test — Test d’essai |
• test | → examen; test | ↔ test — Examen |
• test | → test | ↔ test — Test technique |
• test | → tasten; betasten; voelen; bevoelen; peuteren; pulken; vingeren | ↔ tâter — toucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc. |
• test | → proef | ↔ épreuve — Action d’éprouver, essai, expérience qu’on fait de quelque chose ou à quelqu’un. (Sens général) |