Engels
Uitgebreide vertaling voor terming (Engels) in het Nederlands
terming vorm van term:
-
the term (designation; name)
-
the term (period; period of time; space of time; time; space)
-
the term (denomination; name; title)
-
the term (duration; running time; period)
-
the term (condition; requisite; stipulation)
-
the term (expression; phrase; statement; saying; turn of phrase; meaning)
-
the term (school-hours; school-time; school-years)
de schooltijd
-
term (denominate; call; name)
noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen-
een naam geven werkwoord (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
Vertaal Matrix voor term:
Verwante woorden van "term":
Synoniemen voor "term":
Verwante definities voor "term":
Wiktionary: term
term
Cross Translation:
noun
term
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• term | → term | ↔ Term — Linguistik: ein Wort, Fachwort, einen Ausdruck, Begriff oder auch eine BezeichnungWikipedia-Artikel Terminus |
• term | → woord | ↔ Wort — Linguistik: kleinste, eine selbstständige Bedeutung tragende Einheit der Sprache, eine grammatische Einheit |
• term | → bepaling; conditie; voorwaarde; toestand; omstandigheden | ↔ condition — nature, état ou qualité d’une chose ou d’une personne. |
• term | → noemen; heten; uitmaken voor | ↔ nommer — Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général). |
• term | → periode; tijdvak | ↔ période — temps qu’une chose met à accomplir les phases de sa durée. |
• term | → trimester; kwartaal | ↔ trimestre — Espace de trois mois. |