Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- telling:
-
tell:
- vertellen; verhalen; verhaal vertellen; zeggen; beschrijven; uiteenzetten; mededelen; doorgeven; doorvertellen; rondvertellen; doorspelen; rondbrieven; informeren; kennisgeven van; bewust maken; spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren; voorzeggen
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor telling (Engels) in het Nederlands
telling:
-
telling (memorable; striking; momentous)
memorabel; gedenkwaardig; heugelijk-
memorabel bijvoeglijk naamwoord
-
gedenkwaardig bijvoeglijk naamwoord
-
heugelijk bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor telling:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | apprisal; notification; recounting; relation; singing; tattle | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gedenkwaardig | memorable; momentous; striking; telling | |
memorabel | memorable; momentous; striking; telling | |
- | cogent; impressive; revealing; telltale; weighty | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
heugelijk | memorable; momentous; striking; telling | gratifying; happy; joyful; memorable; pleasant |
Verwante woorden van "telling":
Synoniemen voor "telling":
Verwante definities voor "telling":
telling vorm van tell:
-
to tell (narrate; report)
-
to tell (say; expound; describe; depict; define; report; recount; cover; explain)
-
to tell (pass on; blab; feed)
-
to tell (make known; inform; point out; indicate; instil; call attention to; instill)
-
to tell (talk; speak; rattle; blab; have a conversation; chatter; narrate; relate; chat)
-
to tell (prompt; whisper)
Conjugations for tell:
present
- tell
- tell
- tells
- tell
- tell
- tell
simple past
- told
- told
- told
- told
- told
- told
present perfect
- have told
- have told
- has told
- have told
- have told
- have told
past continuous
- was telling
- were telling
- was telling
- were telling
- were telling
- were telling
future
- shall tell
- will tell
- will tell
- shall tell
- will tell
- will tell
continuous present
- am telling
- are telling
- is telling
- are telling
- are telling
- are telling
subjunctive
- be told
- be told
- be told
- be told
- be told
- be told
diverse
- tell!
- let's tell!
- told
- told
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor tell:
Verwante woorden van "tell":
Synoniemen voor "tell":
Verwante definities voor "tell":
Wiktionary: tell
tell
Cross Translation:
verb
tell
-
to pass information
-
to instruct
- tell → instrueren
-
to discern, notice, identify or distinguish
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tell | → bevelen; gelasten; sommeren; verordenen; voorschrijven; aanvragen; bestellen | ↔ commander — Ordonner, enjoindre quelque chose à quelqu’un. (Sens général). |
• tell | → opgeven; zeggen | ↔ dire — Exprimer par la parole |
• tell | → debiteren; verhalen; vertellen | ↔ raconter — Conter, narrer, faire le récit |
• tell | → tell | ↔ tertre — monticule, éminence isolée. |