Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor team (Engels) in het Nederlands

team:

team [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the team (party; panel; group; gang)
    het team; de ploeg; de partij
    • team [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ploeg [de ~] zelfstandig naamwoord
    • partij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the team (working party; squad)
    de werkgroep
  3. the team (match pair; set)
    het stel; de koppel; groep van twee of meer; de span
  4. the team (side; eleven)
    het elftal; de elf
    • elftal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • elf [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. the team
    de equipe
    • equipe [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. the team (crew; gang)
    de legers; de manschappen
    • legers [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • manschappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  7. the team
    – A group of users who share and collaborate on business records in the system. A team can consist of members who report to a single business unit (such as all sales or all customer service) or members who report to different business units (salespeople, customer service representatives, and accounting representatives). 1
    het team
    • team [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor team:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
elf eleven; side; team brownie; elf; gremlin; hob; imp; pixie; pixy
elftal eleven; side; team football team; soccer team
equipe team
groep van twee of meer match pair; set; team
koppel match pair; set; team couple; couple for live; pair; tandem; the two; two; twosome
legers crew; gang; team
manschappen crew; gang; team
partij gang; group; panel; party; team bunch; celebration; certain amount; competition; contest; faction; feast; football game; football match; game; lot; match; parcel; party; play; political party; quantity; set; treat
ploeg gang; group; panel; party; team farming equipment; farming tool; plough
span match pair; set; team
stel match pair; set; team accumulation; clutter; collection; compilation; couple; gathering; pack; pair; pile; piling up; sifting; sorting; the two
team gang; group; panel; party; team
werkgroep squad; team; working party peer-to-peer network; workgroup
- squad
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- team up
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
partij lot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
elf eleven

Verwante woorden van "team":

  • teams

Synoniemen voor "team":


Verwante definities voor "team":

  1. two or more draft animals that work together to pull something2
  2. a cooperative unit (especially in sports)2
  3. form a team2
    • We teamed up for this new project2
  4. A group of users who share and collaborate on business records in the system. A team can consist of members who report to a single business unit (such as all sales or all customer service) or members who report to different business units (salespeople, customer service representatives, and accounting representatives).1

Wiktionary: team

team
noun
  1. group of people
team
noun
  1. groep personen
  2. een ploeg van bij elkaar horende spelers
  3. een groep samenwerkende mensen

Cross Translation:
FromToVia
team onthechting; afdeling; detachement; team détachementaction de se détacher ou état de celui qui s’est détaché d’une passion, d’un sentiment, de tout ce qui peut captiver trop l’esprit ou le cœur.
team afdeling; detachement; team; groepering; groep groupeensemble de personnes, voire d’animaux.
team equipe; ploeg; team; afdeling; detachement équipegroupe de travailleurs attacher à un travail spécial.

Verwante vertalingen van team