Engels

Uitgebreide vertaling voor taunt (Engels) in het Nederlands

taunt:

to taunt werkwoord (taunts, taunted, taunting)

  1. to taunt (jeer at; abuse; call names; scoff at)
    beschimpen; uitschelden
    • beschimpen werkwoord (beschimp, beschimpt, beschimpte, beschimpten, beschimpt)
    • uitschelden werkwoord (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
  2. to taunt (ridicule; sneer; make a fool of; scoff at)
    belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren
    • belachelijk maken werkwoord (maak belachelijk, maakt belachelijk, maakte belachelijk, maakten belachelijk, belachelijk gemaakt)
    • bespotten werkwoord (bespot, bespotte, bespotten, bespot)
    • de spot drijven werkwoord (drijf de spot, drijft de spot, dreef de spot, dreven de spot, de spot gedreven)
    • ironiseren werkwoord (ironiseer, ironiseert, ironiseerde, ironiseerden, geïroniseerd)
  3. to taunt (jeer)
    beschimpen; bespotten
    • beschimpen werkwoord (beschimp, beschimpt, beschimpte, beschimpten, beschimpt)
    • bespotten werkwoord (bespot, bespotte, bespotten, bespot)
  4. to taunt (jeer at; abuse; call names)
    beschimpen; afgeven op
    • beschimpen werkwoord (beschimp, beschimpt, beschimpte, beschimpten, beschimpt)
    • afgeven op werkwoord

Conjugations for taunt:

present
  1. taunt
  2. taunt
  3. taunts
  4. taunt
  5. taunt
  6. taunt
simple past
  1. taunted
  2. taunted
  3. taunted
  4. taunted
  5. taunted
  6. taunted
present perfect
  1. have taunted
  2. have taunted
  3. has taunted
  4. have taunted
  5. have taunted
  6. have taunted
past continuous
  1. was taunting
  2. were taunting
  3. was taunting
  4. were taunting
  5. were taunting
  6. were taunting
future
  1. shall taunt
  2. will taunt
  3. will taunt
  4. shall taunt
  5. will taunt
  6. will taunt
continuous present
  1. am taunting
  2. are taunting
  3. is taunting
  4. are taunting
  5. are taunting
  6. are taunting
subjunctive
  1. be taunted
  2. be taunted
  3. be taunted
  4. be taunted
  5. be taunted
  6. be taunted
diverse
  1. taunt!
  2. let's taunt!
  3. taunted
  4. taunting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

taunt [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the taunt (gibe; jeer)
    de schimpscheut
  2. the taunt (mockery)
    de spotternij

Vertaal Matrix voor taunt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespotten mocking; poke fun at
schimpscheut gibe; jeer; taunt
spotternij mockery; taunt derision; irony; jeers; joking; mock; mockery; mocking; obloquy; poke fun at; scoffing; scorn; sneering; sneers; taunts; travesty
- taunting; twit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven op abuse; call names; jeer at; taunt
belachelijk maken make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
beschimpen abuse; call names; jeer; jeer at; scoff at; taunt abuse; malign; revile
bespotten jeer; make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt make fun of; poke fun at; ridicule
de spot drijven make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
ironiseren make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
uitschelden abuse; call names; jeer at; scoff at; taunt bawl out; call someone names; scold; storm at; swear at; tell off; tick off
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- sarcasm

Verwante woorden van "taunt":


Synoniemen voor "taunt":


Verwante definities voor "taunt":

  1. aggravation by deriding or mocking or criticizing1

Wiktionary: taunt

taunt
verb
  1. to make fun of (someone); to goad into responding
noun
  1. a scornful or mocking remark
taunt
verb
  1. honend afgeven op

Cross Translation:
FromToVia
taunt honen; spotten; bespotten; uitjouwen bafouertraiter quelqu’un ou quelque chose avec une moquerie outrageante ou dédaigneux.