Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal switching

Vertaal switching van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. switch:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor switching (Engels) in het Nederlands

switching:


Vertaal Matrix voor switching:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- shift; switch

Synoniemen voor "switching":


Verwante definities voor "switching":

  1. the act of changing one thing or position for another1
  2. A communications method that uses temporary rather than permanent connections to establish a link or to route information between two parties. In the dial-up telephone network, for example, a caller's line goes to a switching center, where the actual connection is made to the called party. In computer networks, message switching and packet switching allow any two parties to exchange information. In both instances, messages are routed (switched) through intermediary stations that together serve to connect the sender and the receiver.2

switch:

to switch werkwoord (switches, switched, switching)

  1. to switch (exchange; swop; interchange; )
    – exchange or give (something) in exchange for 1
    ruilen; omwisselen; wisselen; verwisselen; verruilen; inwisselen; omruilen
    • ruilen werkwoord (ruil, ruilt, ruilde, ruilden, geruild)
    • omwisselen werkwoord (wissel om, wisselt om, wisselde om, wisselden om, omgewisseld)
    • wisselen werkwoord (wissel, wisselt, wisselde, wisselden, gewisseld)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • verruilen werkwoord (verruil, verruilt, verruilde, verruilden, verruild)
    • inwisselen werkwoord (wissel in, wisselt in, wisselde in, wisselden in, ingewisseld)
    • omruilen werkwoord (ruil om, ruilt om, ruilde om, ruilden om, omgeruild)
  2. to switch (alter; change; interchange; )
    – the act of changing one thing or position for another 1
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  3. to switch
    schakelen; naar een andere versnelling overgaan
  4. to switch (exchange; swap; change; barter; trade in)
    – exchange or give (something) in exchange for 1
    ruilen; wisselen; omwisselen; verwisselen; omruilen
    • ruilen werkwoord (ruil, ruilt, ruilde, ruilden, geruild)
    • wisselen werkwoord (wissel, wisselt, wisselde, wisselden, gewisseld)
    • omwisselen werkwoord (wissel om, wisselt om, wisselde om, wisselden om, omgewisseld)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • omruilen werkwoord (ruil om, ruilt om, ruilde om, ruilden om, omgeruild)
  5. to switch (swop; swap)
    – exchange or give (something) in exchange for 1
    wisselen; omwisselen
    • wisselen werkwoord (wissel, wisselt, wisselde, wisselden, gewisseld)
    • omwisselen werkwoord (wissel om, wisselt om, wisselde om, wisselden om, omgewisseld)

Conjugations for switch:

present
  1. switch
  2. switch
  3. switches
  4. switch
  5. switch
  6. switch
simple past
  1. switched
  2. switched
  3. switched
  4. switched
  5. switched
  6. switched
present perfect
  1. have switched
  2. have switched
  3. has switched
  4. have switched
  5. have switched
  6. have switched
past continuous
  1. was switching
  2. were switching
  3. was switching
  4. were switching
  5. were switching
  6. were switching
future
  1. shall switch
  2. will switch
  3. will switch
  4. shall switch
  5. will switch
  6. will switch
continuous present
  1. am switching
  2. are switching
  3. is switching
  4. are switching
  5. are switching
  6. are switching
subjunctive
  1. be switched
  2. be switched
  3. be switched
  4. be switched
  5. be switched
  6. be switched
diverse
  1. switch!
  2. let's switch!
  5. switched
  6. switching
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

switch [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the switch (button; stud)
    – control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit 1
    de knop; de schakelaar; de schakelknop
    • knop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schakelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schakelknop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the switch (substitute; replacement; sub)
    – an event in which one thing is substituted for another 1
    de wissel; de invaller; de wisselspeler
  3. the switch (light switch)
    – control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit 1
    de knop; de lichtknop
    • knop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lichtknop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the switch
    – the act of changing one thing or position for another 1
    de wisselaar
  5. the switch (exchange; change)
    – make a shift in or exchange of 1
    omwisselen; de omruil; de omwisseling; de verwisseling; de verruiling
  6. the switch
    – reverse (a direction, attitude, or course of action) 1
    omschakelaar
  7. the switch (track)
    – railroad track having two movable rails and necessary connections; used to turn a train from one track to another or to store rolling stock 1
    de wissel; het spoorwegwissel
  8. the switch (current-reverser; commutator; reverser)
    – control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit 1
    de stroomwisselaar
  9. the switch
    – A circuit element that has two states, on and off. 2
    schakeloptie
  10. the switch
    – A device used to connect computers on a network that forwards packets to specific ports rather than broadcasting every packet to every port. 2
    de switch
    • switch [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor switch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
invaller replacement; sub; substitute; switch deputy; replacement; stand-in; substitute; temporary helper
knop button; light switch; stud; switch bud
lichtknop light switch; switch
omruil change; exchange; switch barter; bartering; change; exchange; swap; swop; trade-in; wheeling and dealing
omschakelaar switch
omwisselen change; exchange; switch alteration; altering; change; change of form; changing; conversion; reformation; remodelling; transformation; transposition
omwisseling change; exchange; switch barter; bartering; change; deputizing; exchange; permutation; replacement; substitute; swap; swop; trade-in; transposition; wheeling and dealing
ruilen exchange; interchanges; swapping; trading
schakelaar button; stud; switch
schakelknop button; stud; switch
spoorwegwissel switch; track
stroomwisselaar commutator; current-reverser; reverser; switch
switch switch
veranderen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; mutation; reformation; remodelling; transformation; transposition
verruiling change; exchange; switch deputizing; permutation; replacement; substitute; switch-over; transfer; transposition
verwisseling change; exchange; switch deputizing; permutation; replacement; substitute; transposition
wijzigen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; reformation; remodelling; transformation; transposition
wissel replacement; sub; substitute; switch; track bill of exchange; money order
wisselaar switch
wisselspeler replacement; sub; substitute; switch
- electric switch; electrical switch; permutation; replacement; shift; substitution; switching; transposition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alternate with; differ; diverge; range; variate; vary
herzien alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; amend; better; change; correct; get better; improve; make better; modify; reform; renew; reshape; review; revise; rewrite
inwisselen change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade
naar een andere versnelling overgaan switch
omruilen barter; change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade; trade in
omwisselen barter; change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade; trade in
ruilen barter; change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade; trade in barter; change for; exchange; swap; swop; trade
schakelen switch
veranderen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; alternate with; change; differ; diverge; metamorphose; modify; range; reform; reshape; rewrite; transform; transmute; variate; vary
verruilen change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade barter; change for; exchange; swap; swop; trade
verwisselen alter; barter; change; change for; convert; create; exchange; interchange; invent; make; shunt; swap; switch; swop; trade; trade in; transform; vary confuse; convert; interchange; mix up; reappoint; replace; reverse; substitute; swap; transpose
wijzigen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; change; modify; reform; reshape; rewrite
wisselen barter; change; change for; convert; exchange; interchange; shunt; swap; switch; swop; trade; trade in alternate with; differ; diverge; range; variate; vary
- alternate; change; change over; exchange; flip; flip-flop; interchange; shift; swap; switch over; swop; tack; throw; trade
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
knop button; mouse button
schakeloptie switch
wissel bill of exchange
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- circuit closer; closing switch

Verwante woorden van "switch":


Synoniemen voor "switch":


Verwante definities voor "switch":

  1. the act of changing one thing or position for another1
    • his switch on abortion cost him the election1
  2. a basketball maneuver; two defensive players shift assignments so that each guards the player usually guarded by the other1
  3. a flexible implement used as an instrument of punishment1
  4. control consisting of a mechanical or electrical or electronic device for making or breaking or changing the connections in a circuit1
  5. railroad track having two movable rails and necessary connections; used to turn a train from one track to another or to store rolling stock1
  6. hairpiece consisting of a tress of false hair; used by women to give shape to a coiffure1
  7. an event in which one thing is substituted for another1
  8. reverse (a direction, attitude, or course of action)1
  9. change over, change around, as to a new order or sequence1
  10. make a shift in or exchange of1
    • First Joe led; then we switched1
  11. lay aside, abandon, or leave for another1
    • switch to a different brand of beer1
    • She switched psychiatrists1
  12. flog with or as if with a flexible rod1
  13. cause to go on or to be engaged or set in operation1
    • switch on the light1
  14. exchange or give (something) in exchange for1
  15. A circuit element that has two states, on and off.2
  16. A device used to connect computers on a network that forwards packets to specific ports rather than broadcasting every packet to every port.2
  17. To change the modality of a conversation from, say, voice call to video, starting from a pop-up notification.2
  18. In operating systems such as MS-DOS, an argument used to control the execution of a command or an application, typically starting with a slash character (/).2

Wiktionary: switch

switch
noun
  1. Device to turn electric current on and off or direct its flow
  2. movable section of railroad track
  3. Thin rod used as a whip
switch
noun
  1. een elektrische schakelaar
  2. speciale constructie in een spoorweg om een voertuig naar een ander spoor te leiden
Cross Translation:
FromToVia
• switch → spitsroede ↔ badine — baguette mince et souple que l’on porte en guise de canne, ou dont on se sert pour battre les habits ou pour donner des coups de fouet.
• switch → schakelaar; wissel; stroomwisselaar ↔ commutateur — mécanique|fr appareil qui sert à changer à volonté dans une machine la direction d’un mouvement ou à l’interrompre.
• switch → schakelaar ↔ interrupteur — élec|nocat=1 organe qui a pour but d’interrompre un circuit électrique et le passage du courant.
• switch → ruilen; inruilen; wisselen; inwisselen; uitwisselen; verruilen ↔ échanger — donner une chose contre une autre.

Verwante vertalingen van switching







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0829 seconde
Page rendered in 1.0 seconds