Swanks in het Nederlands vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

swanks:
- dikdoeners
swank:
- opscheppen; grootspreken; brallen
- aanstellerij; toneel; branieschopper; haantje; grootspraak; branie; opschepperij; dikdoenerij; snoeverij; gebluf; gebral; gepoch; praalzucht; gepraal
Wiktionary:
- swank → renommeren

Engels

Uitgebreide vertaling voor swanks (Engels) in het Nederlands

swanks:

swanks [the ~] zelfstandig naamwoord

the swanks (roisterers; noisy fellows)
de dikdoeners
- dikdoeners [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor swanks:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
dikdoeners	noisy fellows; roisterers; swanks

Verwante woorden van "swanks":

swank

swank:

to swank werkwoord (swanks, swanked, swanking)

to swank (boast; brag; talk big)
opscheppen; grootspreken
- opscheppen werkwoord (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
- grootspreken werkwoord (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
to swank (brag; boast; tout)
brallen
- brallen werkwoord (bral, bralt, bralde, bralden, gebrald)

Conjugations for swank:

present

swank
swank
swanks
swank
swank
swank

simple past

swanked
swanked
swanked
swanked
swanked
swanked

present perfect

have swanked
have swanked
has swanked
have swanked
have swanked
have swanked

past continuous

was swanking
were swanking
was swanking
were swanking
were swanking
were swanking

future

shall swank
will swank
will swank
shall swank
will swank
will swank

continuous present

am swanking
are swanking
is swanking
are swanking
are swanking
are swanking

subjunctive

be swanked
be swanked
be swanked
be swanked
be swanked
be swanked

diverse

swank!
let's swank!
swanked
swanking

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

swank [the ~] zelfstandig naamwoord

the swank (affectation; pose; put on)
de aanstellerij; het toneel
- aanstellerij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- toneel [het ~] zelfstandig naamwoord
the swank (daredevil)
de branieschopper; het haantje
- branieschopper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- haantje [het ~] zelfstandig naamwoord
the swank (bragging; bravado; brag; boast; boasting; bold; tall talk)
de grootspraak; de branie; de opschepperij; de dikdoenerij; de snoeverij; het gebluf; het gebral; het gepoch
- grootspraak [de ~] zelfstandig naamwoord
- branie [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- opschepperij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- dikdoenerij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- snoeverij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gebluf [het ~] zelfstandig naamwoord
- gebral [het ~] zelfstandig naamwoord
- gepoch [het ~] zelfstandig naamwoord
the swank (ostentation; pompous ass)
de praalzucht; gepraal
- praalzucht [de ~] zelfstandig naamwoord
- gepraal [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor swank:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanstellerij	affectation; pose; put on; swank
branie	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
branieschopper	daredevil; swank
dikdoenerij	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
gebluf	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk	bluffing; boasting; bravura
gebral	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
gepoch	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
gepraal	ostentation; pompous ass; swank
grootspraak	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk	bluffing; boasting; bravura
haantje	daredevil; swank	brawler; cockerel; macho; quarreler; quarreller; quarrelsome person; troublemaker; young cock; young rooster
opschepperij	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
praalzucht	ostentation; pompous ass; swank
snoeverij	boast; boasting; bold; brag; bragging; bravado; swank; tall talk
toneel	affectation; pose; put on; swank	dais; stage
-	chic; chichi; chicness; last word; modishness; smartness; stylishness
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brallen	boast; brag; swank; tout
grootspreken	boast; brag; swank; talk big	boast; brag; exagerate; talk big
opscheppen	boast; brag; swank; talk big	boast; brag; dish up; exagerate; serve out; talk big
-	flash; flaunt; ostentate; show off
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	swanky
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	swankpot

Verwante woorden van "swank":

swanking, swanks, swankest

Synoniemen voor "swank":

swanky; fashionable; stylish
chic; chicness; chichi; modishness; smartness; stylishness; last word; elegance
flaunt; flash; show off; ostentate; expose; exhibit; display

Verwante definities voor "swank":

imposingly fashionable and elegant¹
- a swank apartment¹
elegance by virtue of being fashionable¹
display proudly; act ostentatiously or pretentiously¹

Wiktionary: swank

Cross Translation:

From	To	Via
• swank	→ renommeren	↔ renommieren — (intransitiv) mit Reichtum, Wissen, Fähigkeiten oder vollbrachten Taten prahlen, um seine eigene Bedeutung hervorkehren

Computer vertaling door derden:

Remove Ads

Vertaal swanks van Engels naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor swanks (Engels) in het Nederlands

swanks:

swanks [the ~] zelfstandig naamwoord

the swanks (roisterers; noisy fellows)

Vertaal Matrix voor swanks:

Verwante woorden van "swanks":

swank:

to swank werkwoord (swanks, swanked, swanking)

to swank (boast; brag; talk big)

to swank (brag; boast; tout)

Conjugations for swank:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

swank [the ~] zelfstandig naamwoord

the swank (affectation; pose; put on)

the swank (daredevil)

the swank (bragging; bravado; brag; boast; boasting; bold; tall talk)

the swank (ostentation; pompous ass)

Vertaal Matrix voor swank:

Verwante woorden van "swank":

Synoniemen voor "swank":

Verwante definities voor "swank":

Wiktionary: swank