Sustainable in het Nederlands vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

sustainable:
- houdbaar; uit te houden; duurzaam
sustain:
- doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
Wiktionary:
- sustainable → duurzaam, verantwoord
- sustain → in stand houden, onderhouden
- sustain → verplegen, bewaren, verzorgen, ondergaan, schragen, steunen, stutten, ondersteunen, dragen, schoren, ruggesteunen, doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten, aanhouden, beklijven, duren, standhouden, voortduren, blijven, doorstaan, lijden, uitstaan, velen, verdragen, behouden, bergen, conserveren, handhaven, onderhouden, overhouden, uitgeleide doen, uitlaten, renoveren, vernieuwen, terugvoeren, accepteren, aannemen, ontvangen, weerstaan

Engels

Uitgebreide vertaling voor sustainable (Engels) in het Nederlands

sustainable:

sustainable bijvoeglijk naamwoord

sustainable (maintainable)
houdbaar; uit te houden
- houdbaar bijvoeglijk naamwoord
- uit te houden bijvoeglijk naamwoord
sustainable

– capable of being sustained ¹
duurzaam
- duurzaam bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor sustainable:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
duurzaam	sustainable	durable; lasting
houdbaar	maintainable; sustainable	defensible; justifiable; maintainable; preservable; tenable
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
uit te houden	maintainable; sustainable

Verwante woorden van "sustainable":

unsustainable, sustain

Synoniemen voor "sustainable":

property

Verwante definities voor "sustainable":

capable of being sustained¹

Wiktionary: sustainable

sustainable

adjective

able to be sustained: environmental term
- sustainable → duurzaam; verantwoord

sustainable

adjective

aansluitend op de behoeften van het heden zonder in de toekomst tot complicaties te leiden
- duurzaam → sustainable

sustain:

to sustain werkwoord (sustains, sustained, sustaining)

to sustain (endure; bear; stand)
doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
- doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
- verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
- doorleven werkwoord
- verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
- verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)

Conjugations for sustain:

present

sustain
sustain
sustains
sustain
sustain
sustain

simple past

sustained
sustained
sustained
sustained
sustained
sustained

present perfect

have sustained
have sustained
has sustained
have sustained
have sustained
have sustained

past continuous

was sustaining
were sustaining
was sustaining
were sustaining
were sustaining
were sustaining

future

shall sustain
will sustain
will sustain
shall sustain
will sustain
will sustain

continuous present

am sustaining
are sustaining
is sustaining
are sustaining
are sustaining
are sustaining

subjunctive

be sustained
be sustained
be sustained
be sustained
be sustained
be sustained

diverse

sustain!
let's sustain!
sustained
sustaining

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor sustain:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
doorleven	bear; endure; stand; sustain
doorstaan	bear; endure; stand; sustain	bear; endure; persist; stand; tolerate
verdragen	bear; endure; stand; sustain	bear; endure; persist; stand; tolerate
verduren	bear; endure; stand; sustain	bear; endure; persist; stand; tolerate
verteren	bear; endure; stand; sustain	be lost; be wrecked; become worn; consume; crash; decay; decline; degenerate; deteriorate; digest; fall into decline; get worn out; meet an accident; perish; rot; spend money; wear out
-	affirm; confirm; corroborate; get; have; hold; hold up; keep; keep up; maintain; nourish; nurture; prolong; substantiate; suffer; support

Verwante woorden van "sustain":

sustaining, sustainable

Synoniemen voor "sustain":

prolong; keep up; continue; uphold; carry on; bear on; preserve
suffer; have; get; experience; receive; undergo
nourish; nurture; provide; supply; ply; cater
keep; maintain; have got; hold
hold; support; hold up
admit; acknowledge
confirm; corroborate; substantiate; affirm

Antoniemen van "sustain":

negate

Verwante definities voor "sustain":

undergo (as of injuries and illnesses)¹
establish or strengthen as with new evidence or facts¹
admit as valid¹
- The court sustained the motion¹
supply with necessities and support¹
- She alone sustained her family¹
- The money will sustain our good cause¹
provide with nourishment¹
- We sustained ourselves on bread and water¹
be the physical support of; carry the weight of¹
lengthen or extend in duration or space¹
- We sustained the diplomatic negotiations as long as possible¹

Wiktionary: sustain

sustain

verb

to maintain something
- sustain → in stand houden
to provide for or nourish something
- sustain → onderhouden

Cross Translation:

From	To	Via
• sustain	→ verplegen; bewaren; verzorgen	↔ erhalten — (transitiv) etwas bewahren
• sustain	→ ondergaan	↔ erleiden — etwas körperlich oder seelisch Unangenehmes erleben; eine unangenehme Erfahrung machen
• sustain	→ schragen; steunen; stutten; ondersteunen	↔ accoter — appuyer d’un côté pour soutenir.
• sustain	→ dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; stutten	↔ appuyer — placer contre quelque chose.
• sustain	→ doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven	↔ continuer — poursuivre ce qui commencer.
• sustain	→ doorstaan; lijden; ondergaan; uitstaan; velen; verdragen	↔ endurer — souffrir, supporter avec fermeté, constance.
• sustain	→ dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; behouden; bergen; bewaren; conserveren; handhaven; onderhouden; overhouden; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten	↔ maintenir — tenir ferme et fixe.
• sustain	→ uitgeleide doen; uitlaten; renoveren; vernieuwen; terugvoeren; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten	↔ reconduire — Traductions à trier suivant le sens.
• sustain	→ accepteren; aannemen; ontvangen; doorstaan; lijden; ondergaan; uitstaan; velen; verdragen	↔ souffrir — sentir de la douleur.
• sustain	→ weerstaan	↔ tenir le coup — marine\|fr résister aux coups de vent et de mer.