Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- stuffing:
-
stuff:
- materie; stof; dingen; spullen; zaakjes; zaken; goedje; waar; materiaal; spul; artikelen; koopwaar; voorwerpen; kiev; haschisch; hasj; stuff; hennep; hasjiesj; wiet; macadam; mortel; puin; metselspecie; steenslag; gruis; split; steengruis; bik; bezittingen; eigendommen
- opzetten; proppen; ineen duwen; stouwen
-
Wiktionary:
- stuff → spul, goedje, waar, stof
- stuff → vullen, vreten
- stuff → dichten, dichtmaken, stoppen, toestoppen, verstoppen, volstoppen, zich volvreten, grondstof, materiaal, materieel, vullen, opvullen, opzetten, goedje, substantie, zelfstandigheid, spul, stof, weefsel
Engels
Uitgebreide vertaling voor stuffing (Engels) in het Nederlands
stuffing:
Vertaal Matrix voor stuffing:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanvullen | filling up; stuffing | |
opvulling | filling; inflation; padding; refill; stopping; stuffing | padding |
vulling | filling; inflation; padding; refill; stopping; stuffing | |
vulsel | filling; inflation; padding; refill; stopping; stuffing | |
vulstof | filling; padding; stuffing | |
- | dressing | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanvullen | add; count up; fill up; replenish; to make complete; total |
Verwante woorden van "stuffing":
Synoniemen voor "stuffing":
Verwante definities voor "stuffing":
stuffing vorm van stuff:
-
the stuff (matter)
-
the stuff (things; items; goods; articles)
-
the stuff
-
the stuff (articles; ware; merchandise; goods; wares; produce)
-
the stuff (hash; cannabis; hemp; hashish)
-
the stuff (broken stones; mortar; rubble; stone-chippings; plaster; stone-dust; chalk; slaked lime; quick lime; matter; lime; calcium)
de macadam; de mortel; het puin; de metselspecie; het steenslag; het gruis; het split; het steengruis; de bik -
the stuff (possesions; worldly goods; things; bits and pieces; bits & pieces)
-
to stuff
-
to stuff
-
to stuff (stow)
Conjugations for stuff:
present
- stuff
- stuff
- stuffs
- stuff
- stuff
- stuff
simple past
- stuffed
- stuffed
- stuffed
- stuffed
- stuffed
- stuffed
present perfect
- have stuffed
- have stuffed
- has stuffed
- have stuffed
- have stuffed
- have stuffed
past continuous
- was stuffing
- were stuffing
- was stuffing
- were stuffing
- were stuffing
- were stuffing
future
- shall stuff
- will stuff
- will stuff
- shall stuff
- will stuff
- will stuff
continuous present
- am stuffing
- are stuffing
- is stuffing
- are stuffing
- are stuffing
- are stuffing
subjunctive
- be stuffed
- be stuffed
- be stuffed
- be stuffed
- be stuffed
- be stuffed
diverse
- stuff!
- let's stuff!
- stuffed
- stuffing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor stuff:
Verwante woorden van "stuff":
Synoniemen voor "stuff":
Antoniemen van "stuff":
Verwante definities voor "stuff":
Wiktionary: stuff
stuff
stuff
Cross Translation:
noun
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stuff | → dichten; dichtmaken; stoppen; toestoppen; verstoppen; volstoppen | ↔ boucher — Traductions à trier suivant le sens |
• stuff | → zich volvreten | ↔ bâfrer — Manger quelque chose avidement et avec excès (pronominal) |
• stuff | → zich volvreten | ↔ goinfrer — (familier, fr) manger beaucoup et gloutonnement, s'empiffrer. |
• stuff | → grondstof; materiaal; materieel | ↔ matériau — À trier |
• stuff | → vullen; opvullen; opzetten | ↔ rembourrer — garnir de bourre, de laine, de crin, etc. |
• stuff | → goedje; substantie; zelfstandigheid; spul; stof | ↔ substance — philosophie|fr Ce qui subsister par soi-même, indépendamment de tout accident. |
• stuff | → stof; weefsel | ↔ étoffe — textile|fr tissu de soie, de laine, de coton, etc., dont on faire des habits, dont on recouvre des meubles, etc. |