Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- stipple:
-
Wiktionary:
- stipple → punteren, spikkelen, stippelen, rondstrooien, uitstrooien, verstrooien, uitzaaien
Engels
Uitgebreide vertaling voor stipple (Engels) in het Nederlands
stipple:
Conjugations for stipple:
present
- stipple
- stipple
- stipples
- stipple
- stipple
- stipple
simple past
- stippled
- stippled
- stippled
- stippled
- stippled
- stippled
present perfect
- have stippled
- have stippled
- has stippled
- have stippled
- have stippled
- have stippled
past continuous
- was stippling
- were stippling
- was stippling
- were stippling
- were stippling
- were stippling
future
- shall stipple
- will stipple
- will stipple
- shall stipple
- will stipple
- will stipple
continuous present
- am stippling
- are stippling
- is stippling
- are stippling
- are stippling
- are stippling
subjunctive
- be stippled
- be stippled
- be stippled
- be stippled
- be stippled
- be stippled
diverse
- stipple!
- let's stipple!
- stippled
- stippling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor stipple:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stippen | dot; speckle; stipple | |
- | speckle |
Verwante woorden van "stipple":
Synoniemen voor "stipple":
Verwante definities voor "stipple":
Wiktionary: stipple
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stipple | → punteren; spikkelen; stippelen; rondstrooien; uitstrooien; verstrooien; uitzaaien | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |