Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal stinging

Vertaal stinging van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stinging:
  2. sting:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor stinging (Engels) in het Nederlands

stinging:

stinging bijvoeglijk naamwoord

  1. stinging (cutting)
    stekend
  2. stinging (sarcastic; thorny; prickly)
    sarcastisch; met sarcasme
  3. stinging (cutting; sharp)
    snijdend; schril; op afgebeten toon

stinging [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the stinging (pricking; sticking)
    geprik; gesteek
    • geprik [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gesteek [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stinging:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geprik pricking; sticking; stinging
gesteek pricking; sticking; stinging
- sting
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sarcastisch prickly; sarcastic; stinging; thorny
schril cutting; sharp; stinging shrill
snijdend cutting; sharp; stinging
- cutting; edged
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
met sarcasme prickly; sarcastic; stinging; thorny
op afgebeten toon cutting; sharp; stinging
stekend cutting; stinging

Verwante woorden van "stinging":


Synoniemen voor "stinging":


Verwante definities voor "stinging":

  1. (of speech) harsh or hurtful in tone or character1
    • a stinging comment1
  2. a kind of pain; something as sudden and painful as being stung1
    • he felt the stinging of nettles1

sting:

to sting werkwoord (stings, stinged, stinging)

  1. to sting (prick; cut)
    steken; prikken; steken geven
    • steken werkwoord (steek, steekt, stak, staken, gestoken)
    • prikken werkwoord (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)
    • steken geven werkwoord (geef steken, geeft steken, gaf steken, gaven steken, steken gegeven)
  2. to sting (cut; reap)
    snijden; afsnijden
    • snijden werkwoord (snijd, snijdt, sneed, sneden, gesneden)
    • afsnijden werkwoord (snijd af, snijdt af, sneed af, sneden af, afgesneden)
  3. to sting (broach a subject; raise; put forward; )
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren werkwoord
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • op tafel leggen werkwoord
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)

Conjugations for sting:

present
  1. sting
  2. sting
  3. stings
  4. sting
  5. sting
  6. sting
simple past
  1. stinged
  2. stinged
  3. stinged
  4. stinged
  5. stinged
  6. stinged
present perfect
  1. have stinged
  2. have stinged
  3. has stinged
  4. have stinged
  5. have stinged
  6. have stinged
past continuous
  1. was stinging
  2. were stinging
  3. was stinging
  4. were stinging
  5. were stinging
  6. were stinging
future
  1. shall sting
  2. will sting
  3. will sting
  4. shall sting
  5. will sting
  6. will sting
continuous present
  1. am stinging
  2. are stinging
  3. is stinging
  4. are stinging
  5. are stinging
  6. are stinging
subjunctive
  1. be stinged
  2. be stinged
  3. be stinged
  4. be stinged
  5. be stinged
  6. be stinged
diverse
  1. sting!
  2. let's sting!
  5. stinged
  6. stinging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

sting [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sting (thorn)
    de doorn; de stekel
    • doorn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stekel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the sting (knife stab; stab)
    de steek; de messteek
    • steek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • messteek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the sting (barb; fish-hook)
    de angel; de gifangel
    • angel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gifangel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the sting (fish hook; barb; crook; fish-hook; hook)
    de weerhaak; de vishaak; de angel
    • weerhaak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vishaak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • angel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sting:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansnijden beginning; broaching; starting
aanvoeren command; front position; lead; leading; taking the lead
afsnijden marooning; seceding; separating
angel barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting
doorn sting; thorn
entameren beginning; broaching; starting
gifangel barb; fish-hook; sting
messteek knife stab; stab; sting
opwerpen raising; throwing up
steek knife stab; stab; sting stitch; twinge
stekel sting; thorn
vishaak barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting
weerhaak barb; crook; fish hook; fish-hook; hook; sting
- bite; insect bite; pang; stinging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankaarten bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; raise
aansnijden bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; raise
aanvoeren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up be in command of; bring forward; command; direct; intimate; introduce; lead; order; preside; propose; suggest; take the lead
afsnijden cut; reap; sting
entameren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
op tafel leggen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; raise
opperen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring forward; bring in; initiate; intimate; introduce; nominate; postulate; present; prompt; propose; put forward; raise; suggest
opwerpen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; throw in the air; throw up; throw upward; toss in the air; toss up
prikken cut; prick; sting
snijden cut; reap; sting
steken cut; prick; sting
steken geven cut; prick; sting
te berde brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; intimate; propose; put forward; put on the table; suggest
ter sprake brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring something up; bring up; broach; broach a subject; cut into; drag up; put forward; put on the table; raise; rake up; stir up; ventilate
- bite; burn; prick; stick; twinge
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- prick

Verwante woorden van "sting":


Synoniemen voor "sting":


Verwante definities voor "sting":

  1. a painful wound caused by the thrust of an insect's stinger into skin1
  2. a mental pain or distress1
  3. a kind of pain; something as sudden and painful as being stung1
    • the sting of death1
  4. saddle with something disagreeable or disadvantageous1
  5. deliver a sting to1
  6. cause an emotional pain, as if by stinging1
  7. cause a sharp or stinging pain or discomfort1
  8. cause a stinging pain1

Wiktionary: sting

sting
noun
  1. het orgaan waarmee wespen, bijen en soortgelijke dieren steken
verb
  1. doorboren, prikken
Cross Translation:
FromToVia
• sting → stikken; pikken; priemen; prikken; steken ↔ piquer — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van stinging







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0583 seconde
Page rendered in 1.0 seconds