Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal stated

Vertaal stated van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. stated:
  2. state:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor stated (Engels) in het Nederlands

stated:

stated bijvoeglijk naamwoord

  1. stated (declared)
    aangegeven; vermelde; gedeclareerde
  2. stated (declared; returned)
    opgegeven; gemelde

Vertaal Matrix voor stated:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- declared
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangegeven declared; stated
gedeclareerde declared; stated
gemelde declared; returned; stated
opgegeven declared; returned; stated
vermelde declared; stated

Verwante woorden van "stated":


Synoniemen voor "stated":


Verwante definities voor "stated":

  1. declared as fact; explicitly stated1

state:

state [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the state (condition; position; situation)
    de toestand; de staat; de gesteldheid; de positie
    • toestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • staat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gesteldheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • positie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the state (situation)
    de toestand; de staat; de conditie
    • toestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • staat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • conditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. the state (nation; country; empire; kingdom)
    de staat; het land; het rijk; de natie
    • staat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • land [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rijk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • natie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the state (status)
    – The condition at a particular time of any of numerous elements of computing--a device, a communications channel, a network station, a program, a bit, or other element--used to report on or to control computer operations. 2
    de status
    • status [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the state
    – The activity level of an account or a business contact; possible values are 'active' or 'inactive'. 2
    toestand
  6. the state
    – The period of time during which an actor exhibits a particular behavior. 2
    toestand
  7. the state
    – In a statechart or activity diagram, a condition during which an object satisfies a condition, performs an action, or waits for an event. 2
    toestand

to state werkwoord (states, stated, stating)

  1. to state (report; inform; announce)
    melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen
    • melden werkwoord (meld, meldt, meldde, meldden, gemeld)
    • berichten werkwoord (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
    • meedelen werkwoord (deel mee, deelt mee, deelde mee, deelden mee, meegedeeld)
    • rapporteren werkwoord (rapporteer, rapporteert, rapporteerde, rapporteerden, gerapporteerd)
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verslag uitbrengen werkwoord (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
  2. to state (proclaim; announce; declare; expound)
    bekendmaken; proclameren; afkondigen
    • bekendmaken werkwoord (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • proclameren werkwoord (proclameer, proclameert, proclameerde, proclameerden, geproclameerd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  3. to state (make one's opinion known; announce; impart; )
    verkondigen; mening kenbaar maken

Conjugations for state:

present
  1. state
  2. state
  3. states
  4. state
  5. state
  6. state
simple past
  1. stated
  2. stated
  3. stated
  4. stated
  5. stated
  6. stated
present perfect
  1. have stated
  2. have stated
  3. has stated
  4. have stated
  5. have stated
  6. have stated
past continuous
  1. was stating
  2. were stating
  3. was stating
  4. were stating
  5. were stating
  6. were stating
future
  1. shall state
  2. will state
  3. will state
  4. shall state
  5. will state
  6. will state
continuous present
  1. am stating
  2. are stating
  3. is stating
  4. are stating
  5. are stating
  6. are stating
subjunctive
  1. be stated
  2. be stated
  3. be stated
  4. be stated
  5. be stated
  6. be stated
diverse
  1. state!
  2. let's state!
  5. stated
  6. stating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor state:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekendmaken announcing; giving notice of; proclaiming
berichten messaging
conditie situation; state condition; criterion; form; requisite; shape; stipulation; term
gesteldheid condition; position; situation; state quality
informeren announcement; information; informing; making known; notification
land country; empire; kingdom; nation; state country; country side; estate; field; land; landscape; scenery
melden announcing; giving notice of; proclaiming
natie country; empire; kingdom; nation; state nation; people
positie condition; position; situation; state aspect; attitude; function; installment; instalment; job; lay-out; location; position; post; situation; stand
rijk country; empire; kingdom; nation; state kingdom; realm
staat condition; country; empire; kingdom; nation; position; situation; state State; list; record; report; statement; summary
status state; status approval status; availability; health; online status; payment status; prestige; respectability; status
toestand condition; position; situation; state ado; bother; fuzz; huzza; mess; rumpus; situation; to-do
- body politic; commonwealth; country; land; nation; province; res publica; state of matter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkondigen announce; declare; expound; proclaim; state call; decree; divulge something; give notice of; make something public; ordain; order; proclaim; to declare; to decree; to ordain
bekendmaken announce; declare; expound; proclaim; state divulge something; make something public
berichten announce; inform; report; state inform; report
informeren announce; inform; report; state call attention to; indicate; inform; inquire about; instil; instill; make inquiries about; make known; notify; point out; send word; tell
meedelen announce; inform; report; state
melden announce; inform; report; state
mening kenbaar maken announce; communicate; impart; inform; intimate; make one's opinion known; state
proclameren announce; declare; expound; proclaim; state
rapporteren announce; inform; report; state
verkondigen announce; communicate; impart; inform; intimate; make one's opinion known; state carry out a message; disseminate; spread
verslag uitbrengen announce; inform; report; state
- express; posit; put forward; say; submit; tell
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rijk moneyed; monied; wealthy; well-of
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
toestand state
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- advance; constitution; mention; put forward; set forth; stipulate

Verwante woorden van "state":


Synoniemen voor "state":


Verwante definities voor "state":

  1. the way something is with respect to its main attributes1
    • the current state of knowledge1
    • his state of health1
    • in a weak financial state1
  2. a politically organized body of people under a single government1
    • the state has elected a new president1
  3. the group of people comprising the government of a sovereign state1
    • the state has lowered its income tax1
  4. the territory occupied by a nation1
  5. the territory occupied by one of the constituent administrative districts of a nation1
    • his state is in the deep south1
  6. a state of depression or agitation1
    • he was in such a state you just couldn't reason with him1
  7. (chemistry) the three traditional states of matter are solids (fixed shape and volume) and liquids (fixed volume and shaped by the container) and gases (filling the container)1
    • the solid state of water is called ice1
  8. put before1
  9. express in words1
    • state your opinion1
    • state your name1
  10. indicate through a symbol, formula, etc.1
  11. The condition at a particular time of any of numerous elements of computing--a device, a communications channel, a network station, a program, a bit, or other element--used to report on or to control computer operations.2
  12. The activity level of an account or a business contact; possible values are 'active' or 'inactive'.2
  13. The overall nature and appearance of an object captured within a moment in time.2
  14. The period of time during which an actor exhibits a particular behavior.2
  15. In a statechart or activity diagram, a condition during which an object satisfies a condition, performs an action, or waits for an event.2

Wiktionary: state

state
noun
  1. any sovereign polity
  2. a political division of a federation retaining a degree of autonomy
  3. a condition
verb
  1. declare to be a fact
  2. make known
state
noun
  1. een land
  2. geheel van omstandigheden
verb
  1. beweren, verklaren
  2. een officieel standpunt uitspreken
Cross Translation:
FromToVia
• state → staatsie; pronk ↔ Gepränge — Prunk, Prachtentfaltung
• state → staat ↔ Staat — Gesamtheit der Einrichtungen, die dazu dienen, das Zusammenleben der auf einem abgegrenzten Territorium lebenden Menschen mithilfe von Gesetzgebung, Rechtsprechung und vollziehender Gewalt dauerhaft sicherzustellen
• state → status; gesteldheid; staat ↔ Stand — bestimmte Eigenschaft, Beschaffenheit, Verfassung von etwas
• state → toestand; staat ↔ Zustand — Art und Weise, wie etwas zu einem bestimmen Zeitpunkt ist
• state → beamen; bevestigen; ja zeggen; toestemmen; beweren; verzekeren ↔ affirmer — assurer, soutenir qu’une chose est vraie.
• state → opgeven; zeggen ↔ dire — Exprimer par la parole
• state → aangeven; betuigen; declareren; verklaren ↔ déclarer — Faire connaître d’une façon manifeste.
• state → pomp; luister; praal; pracht; vertoon; corso; parade; pralerij; pracht en praal ↔ pompe — cortège solennel, déploiement de fastes, appareil magnifique, somptueux.
• state → koningschap; rijk; staat; bestuur; bewind; heerschappij; regering ↔ règne — exercice du pouvoir souverain dans un état monarchique.
• state → luister; praal; pracht; vertoon; mirakel; wonder ↔ splendeur — Maginificence
• state → staat; constellatie; gesteldheid; situatie; stand; toestand ↔ état — Disposition de quelqu’un, de quelque chose







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0759 seconde
Page rendered in 1.0 seconds