Stains in het Nederlands vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

stains:
- vlekken
stain:
- beitsen; vlekken; afgeven; smetten; bevlekken; besmeuren; bezoedelen
- beits; vlek; smet; nop; spat; stip; spatje; vlekje; stipje; stippel; moesje; vuile plek; schandvlek; schandmerk
Wiktionary:
- stain → vlek
- stain → verkleuren, bevlekken, beitsen, bezoedelen
- stain → lazuurbeits, vlek, smet, verven

Engels

Uitgebreide vertaling voor stains (Engels) in het Nederlands

stains:

stains [the ~] zelfstandig naamwoord

the stains
de vlekken
- vlekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor stains:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vlekken	stains
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vlekken		blemish; mess; slop; spill; stain

Verwante woorden van "stains":

stain

stains vorm van stain:

to stain werkwoord (stains, stained, staining)

to stain
beitsen
- beitsen werkwoord (beits, beitst, beitste, beitsten, gebeitst)
to stain (blemish)
vlekken; afgeven; smetten; bevlekken
- vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
- afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
- smetten werkwoord (smet, smette, smetten, gesmet)
- bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
to stain (besmear; soil)
besmeuren
- besmeuren werkwoord (besmeur, besmeurt, besmeurde, besmeurden, besmeurd)
to stain (soil)
bezoedelen; bevlekken
- bezoedelen werkwoord (bezoedel, bezoedelt, bezoedelde, bezoedelden, bezoedeld)
- bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)

Conjugations for stain:

present

stain
stain
stains
stain
stain
stain

simple past

stained
stained
stained
stained
stained
stained

present perfect

have stained
have stained
has stained
have stained
have stained
have stained

past continuous

was staining
were staining
was staining
were staining
were staining
were staining

future

shall stain
will stain
will stain
shall stain
will stain
will stain

continuous present

am staining
are staining
is staining
are staining
are staining
are staining

subjunctive

be stained
be stained
be stained
be stained
be stained
be stained

diverse

stain!
let's stain!
stained
staining

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

stain [the ~] zelfstandig naamwoord

the stain
de beits
- beits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
the stain (spot)
de vlek; de smet
- vlek [de ~] zelfstandig naamwoord
- smet [de ~] zelfstandig naamwoord
the stain (spatter; spot; blot; speck; dirt-mark)
de nop; de spat; de stip; het spatje; het vlekje; het stipje; de stippel; het moesje; de vlek
- nop [de ~] zelfstandig naamwoord
- spat [de ~] zelfstandig naamwoord
- stip [de ~] zelfstandig naamwoord
- spatje [het ~] zelfstandig naamwoord
- vlekje [het ~] zelfstandig naamwoord
- stipje [het ~] zelfstandig naamwoord
- stippel [de ~] zelfstandig naamwoord
- moesje [het ~] zelfstandig naamwoord
- vlek [de ~] zelfstandig naamwoord
the stain (dirty spot)
vuile plek; de vlek
- vuile plek [znw.] zelfstandig naamwoord
- vlek [de ~] zelfstandig naamwoord
the stain (mark of infamy; stigma)
de schandvlek; het schandmerk; de smet
- schandvlek [de ~] zelfstandig naamwoord
- schandmerk [het ~] zelfstandig naamwoord
- smet [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stain:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgeven		delivering; turning out
beits	stain
moesje	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
nop	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
schandmerk	mark of infamy; stain; stigma
schandvlek	mark of infamy; stain; stigma
smet	mark of infamy; spot; stain; stigma
spat	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain	splash
spatje	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
stip	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
stipje	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
stippel	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
vlek	blot; dirt-mark; dirty spot; spatter; speck; spot; stain
vlekje	blot; dirt-mark; spatter; speck; spot; stain
vlekken		stains
vuile plek	dirty spot; stain
-	blot; brand; dirt; discoloration; discolouration; filth; grease; grime; grunge; mark; smear; smirch; soil; spot; stigma
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afgeven	blemish; stain	bring; delate; deliver; deliver to the door; deliver up; extend; give; give to; hand; hand in; hand over; leave; offer; pass; present with; surrender; turn in
beitsen	stain
besmeuren	besmear; soil; stain
bevlekken	blemish; soil; stain	blot; daub; plaster; smear; tarnish
bezoedelen	soil; stain	besmirch; blemish; taint
smetten	blemish; stain
vlekken	blemish; stain	mess; slop; spill
-	defile; maculate; sully; tarnish
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
nop		nix; nothing; zilch

Verwante woorden van "stain":

staining, stained, stains

Synoniemen voor "stain":

discoloration; discolouration; appearance; visual aspect
coloring material; colouring material; color; colour
dirt; filth; grime; soil; grease; grunge; dirtiness; uncleanness
mark; stigma; brand; symbol
blot; smear; smirch; spot; mistake; error; fault
dye
change; alter; modify
tarnish; maculate; sully; defile; spot; fleck; blob; blot

Verwante definities voor "stain":

an act that brings discredit to the person who does it¹
a soiled or discolored appearance¹
- the wine left a dark stain¹
a symbol of disgrace or infamy¹
the state of being covered with unclean things¹
(microscopy) a dye or other coloring material that is used in microscopy to make structures visible¹
color for microscopic study¹
color with a liquid dye or tint¹
- people knew how to stain glass a beautiful blue in the middle ages¹
produce or leave stains¹
- Red wine stains the table cloth¹
make dirty or spotty, as by exposure to air; also used metaphorically¹

Wiktionary: stain

stain

noun

discoloured spot or area
- stain → vlek

verb

to discolour something
- stain → verkleuren
to taint or tarnish someone's character or reputation
- stain → bevlekken
to coat a surface with a stain
- stain → beitsen

stain

verb

te schande maken
- bezoedelen → stain; dishonour

Cross Translation:

From	To	Via
• stain	→ lazuurbeits	↔ lasure — enduit pour matériaux poreux comme le bois ou les bétons, non générateur de film à la différence des vernis et des peintures, qui contiennent des liants, qui créent en séchant une structure homogène à travers ou sur le matériau traité.
• stain	→ vlek; smet	↔ tache — Souillure sur quelque chose
• stain	→ vlek	↔ tache — Ce qui blesse l’honneur, la réputation
• stain	→ verven	↔ teindre — Faire prendre à une étoffe ou à autre chose une couleur différente de celle qu’elle avait, en la plongeant dans un liquide spécial.

Verwante vertalingen van stains

fear of stains

Remove Ads

Vertaal stains van Engels naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stains (Engels) in het Nederlands

stains:

stains [the ~] zelfstandig naamwoord

the stains

Vertaal Matrix voor stains:

Verwante woorden van "stains":

stains vorm van stain:

to stain werkwoord (stains, stained, staining)

to stain

to stain (blemish)

to stain (besmear; soil)

to stain (soil)

Conjugations for stain:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

stain [the ~] zelfstandig naamwoord

the stain

the stain (spot)

the stain (spatter; spot; blot; speck; dirt-mark)

the stain (dirty spot)

the stain (mark of infamy; stigma)

Vertaal Matrix voor stain:

Verwante woorden van "stain":

Synoniemen voor "stain":

Verwante definities voor "stain":

Wiktionary: stain

Verwante vertalingen van stains