Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- spur:
-
Wiktionary:
- spur → spoor
- spur → aansporen, aanmoedigen, bewegen
- spur → de sporen geven, prikkelen, aansporen, aanvuren, aanwakkeren, opwekken, zwepen, spoor
Engels
Uitgebreide vertaling voor spurring (Engels) in het Nederlands
spurring:
Vertaal Matrix voor spurring:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | goad; goading; prod; prodding; spur; urging |
Synoniemen voor "spurring":
Verwante definities voor "spurring":
spurring vorm van spur:
Vertaal Matrix voor spur:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
impuls | boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus | caprice; craving; impulse; instigation; urging; whim |
prikkel | boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus | caprice; encouraging; impelling; impulse; incentive; incitement; inciting; stimulant; stimulation; stimulus; thrill; turning on; whim |
stimulans | boost; drive; impetus; impulse; incentive; momentum; spur; stimulus | cheers; encouragement; encouraging; help; impulse; incitement; putting on; stay; stimulant; stimulation; stimulus; support; switching on; thrill; turning on; turning up; urging; urging on |
- | acantha; branch line; gad; goad; goading; prod; prodding; spine; spur track; spurring; urging | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | goad | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stimulans | lift |
Verwante woorden van "spur":
Synoniemen voor "spur":
Verwante definities voor "spur":
Wiktionary: spur
spur
Cross Translation:
noun
spur
-
A rigid implement, often roughly y-shaped, that is fixed to one's heel for purpose of prodding a horse
- spur → spoor
-
to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
- spur → aansporen; aanmoedigen; bewegen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spur | → de sporen geven; prikkelen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; opwekken; zwepen | ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose. |
• spur | → spoor | ↔ éperon — Crochet de talon (1) |