Engels

Uitgebreide vertaling voor sprigs (Engels) in het Nederlands

sprigs:

sprigs [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sprigs (twigs)
    nieuwe twijgen; de knoppen; de scheuten; de uitlopers
  2. the sprigs (cuttings; shoots)
    de stekken; de scheuten; de spruiten; de schoten
    • stekken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • scheuten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • spruiten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schoten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. the sprigs (osiers; twigs)
    het rijshout
    • rijshout [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sprigs:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knoppen sprigs; twigs buttons; handles; knobs; switches
nieuwe twijgen sprigs; twigs
rijshout osiers; sprigs; twigs
scheuten cuttings; shoots; sprigs; twigs aches; pangs
schoten cuttings; shoots; sprigs
spruiten cuttings; shoots; sprigs descent; lineage
stekken cuttings; shoots; sprigs
uitlopers sprigs; twigs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spruiten arise from; decend from; derive from; descend from; originate from; spring from; sprout; sprout from
stekken slip plants

Verwante woorden van "sprigs":


sprig:

sprig [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sprig (bough of a tree; branch; branch of a tree; bough)
    de boomtak; de tak; de ent
    • boomtak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ent [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the sprig (cutting; sprout; shoot)
    de spruit; de scheut; het plantestekje; jonge plant; de schoot; de stek
    • spruit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scheut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plantestekje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • jonge plant [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the sprig (twig; branch; stick; )
    de loot; de twijg; het takje
    • loot [de ~] zelfstandig naamwoord
    • twijg [de ~] zelfstandig naamwoord
    • takje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the sprig (branch; twig; limb)
    de tak; deelsoort
    • tak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • deelsoort [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sprig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boomtak bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; sprig
deelsoort branch; limb; sprig; twig
ent bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; sprig
jonge plant cutting; shoot; sprig; sprout
loot branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig cutting; shoot; sprout
plantestekje cutting; shoot; sprig; sprout
scheut cutting; shoot; sprig; sprout cutting; shoot; sprout
schoot cutting; shoot; sprig; sprout bolt; catch; clasp-fastening; lap; latch; spring-bolt; tongue; uterus; womb
spruit cutting; shoot; sprig; sprout cutting; shoot; sprout
stek cutting; shoot; sprig; sprout asylum; free port; haven of refuge; hiding place; lurking-place; port of distress; port of refuge; refuge; safety zone; shelter; underground shelter
tak bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; limb; sprig; twig branch; brigade; department; detachment; division; section; ward
takje branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig
twijg branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig
- branchlet; twig
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoot lap

Verwante woorden van "sprig":


Synoniemen voor "sprig":


Verwante definities voor "sprig":

  1. an ornament that resembles a spray of leaves or flowers1
  2. a small branch or division of a branch (especially a terminal division); usually applied to branches of the current or preceding year1