Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- splits:
-
split:
- scheiden; afscheiden; splitsen; afzonderen; separeren; afsplitsen; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen; kloven; uiteensplijten; splijten; klieven; hakken; in stukken hakken; opkrassen
- gespleten; gevorkt
- opening; gleuf; sleuf; kier; torn; scheur; afsplitsing; afsplitsen; afsplijten; afsplijting
-
Wiktionary:
- splits → spagaat
- split → grand écart, spagaat, split
- split → splitsen, opsplitsen, verdelen
- split → splijten, splitsen
- split → splitsen, klieven, doorklieven, kloven, splijten, afzonderen, scheiden, afscheiden, schiften, sorteren, selecteren
Engels
Uitgebreide vertaling voor splits (Engels) in het Nederlands
splits:
Vertaal Matrix voor splits:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
barsten | clefts; cracks; fissures; splits; tears | |
krakken | cracks; splits | |
scheuren | clefts; cracks; fissures; splits; tears | |
splitten | splits | |
sprongen | clefts; cracks; fissures; splits; tears | jumps; leaps |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
barsten | burst open; come loose; drop dead; go to hell; spring open | |
scheuren | tear; tear out |
Verwante woorden van "splits":
split:
-
to split (separate; differentiate; tear off)
– separate into parts or portions 1 -
to split (cleave; divide; divorce; separate; sever; part; crack)
– discontinue an association or relation; go different ways 1splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
to split (split open; cleave; chop into small pieces; crack; chop; chop up)
-
to split (cut up in pieces; divide; fritter away; separate; cut up)
hakken; in stukken hakken-
in stukken hakken werkwoord (hak in stukken, hakt in stukken, hakte in stukken, hakten in stukken, in stukken gehakt)
-
to split (beat it; skedaddle)
-
to split
– To divide an audio or video clip into two clips. 2
Conjugations for split:
present
- split
- split
- splits
- split
- split
- split
simple past
- split
- split
- split
- split
- split
- split
present perfect
- have split
- have split
- has split
- have split
- have split
- have split
past continuous
- was splitting
- were splitting
- was splitting
- were splitting
- were splitting
- were splitting
future
- shall split
- will split
- will split
- shall split
- will split
- will split
continuous present
- am splitting
- are splitting
- is splitting
- are splitting
- are splitting
- are splitting
subjunctive
- be split
- be split
- be split
- be split
- be split
- be split
diverse
- split!
- let's split!
- split
- splitting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor split:
Verwante woorden van "split":
Synoniemen voor "split":
Antoniemen van "split":
Verwante definities voor "split":
Wiktionary: split
split
Cross Translation:
noun
split
-
acrobatic feat
- split → grand écart; spagaat; split
-
divide along a more or less straight line
- split → splitsen; opsplitsen
-
share out
- split → verdelen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• split | → splitsen | ↔ bifurquer — Se diviser en deux. |
• split | → klieven; doorklieven; kloven; splijten | ↔ fendre — Traductions à trier suivant le sens |
• split | → afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• split | → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |