Engels
Uitgebreide vertaling voor speeding (Engels) in het Nederlands
speeding:
Vertaal Matrix voor speeding:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | hurrying; speed |
Synoniemen voor "speeding":
Verwante definities voor "speeding":
speed:
-
the speed (velocity)
-
the speed (acceleration)
-
the speed (full speed)
-
the speed (driving speed)
de rijsnelheid -
the speed (top speed; full tilt; maximum speed)
-
to speed (race; run a race)
Conjugations for speed:
present
- speed
- speed
- speeds
- speed
- speed
- speed
simple past
- speeded
- speeded
- speeded
- speeded
- speeded
- speeded
present perfect
- have speeded
- have speeded
- has speeded
- have speeded
- have speeded
- have speeded
past continuous
- was speeding
- were speeding
- was speeding
- were speeding
- were speeding
- were speeding
future
- shall speed
- will speed
- will speed
- shall speed
- will speed
- will speed
continuous present
- am speeding
- are speeding
- is speeding
- are speeding
- are speeding
- are speeding
subjunctive
- be speeded
- be speeded
- be speeded
- be speeded
- be speeded
- be speeded
diverse
- speed!
- let's speed!
- speeded
- speeding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor speed:
Verwante woorden van "speed":
Synoniemen voor "speed":
Antoniemen van "speed":
Verwante definities voor "speed":
Wiktionary: speed
speed
Cross Translation:
noun
speed
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• speed | → snelheid; vaart | ↔ Geschwindigkeit — Physik: Verhältnis von zurückgelegter Strecke zur dafür benötigten Zeit (Geschwindigkeit = Strecke/Zeit) |
• speed | → tempo | ↔ Tempo — Plural 2: umgangssprachlich für Geschwindigkeit |
• speed | → snelheid; tempo; vaart; aanblik; aanzien; air; verschijning; schijn; uiterlijk; voorkomen; zeilstand | ↔ allure — façon d’aller, de marcher. |
• speed | → cadens | ↔ cadence — suite régulière de sons, de gestes, de mouvements, d'événements, etc., rythme. |
• speed | → rapheid; snelheid; vlugheid; spoed; vaart; gezwindheid; haastigheid; haast; ijl | ↔ hâte — Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose. |
• speed | → snelheid; tempo; vaart; rapheid; vlugheid; spoed; gezwindheid | ↔ rapidité — célérité, grande vitesse. |
• speed | → snelheid; tempo; vaart | ↔ vitesse — allure, rapidité lors d’un mouvement. |