Engels

Uitgebreide vertaling voor sneer (Engels) in het Nederlands

sneer:

sneer [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sneer (grin; smirk; jibe)
    de sneer; de grijns; de grijnslach
    • sneer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grijns [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grijnslach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the sneer (grin; smirk)
    de grimas; de grijns; de grijnslach
    • grimas [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grijns [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grijnslach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to sneer werkwoord (sneers, sneered, sneering)

  1. to sneer (grin; smirk)
    sneren; grijnzen; vals grijnzen
  2. to sneer (ridicule; make a fool of; taunt; scoff at)
    belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren
    • belachelijk maken werkwoord (maak belachelijk, maakt belachelijk, maakte belachelijk, maakten belachelijk, belachelijk gemaakt)
    • bespotten werkwoord (bespot, bespotte, bespotten, bespot)
    • de spot drijven werkwoord (drijf de spot, drijft de spot, dreef de spot, dreven de spot, de spot gedreven)
    • ironiseren werkwoord (ironiseer, ironiseert, ironiseerde, ironiseerden, geïroniseerd)
  3. to sneer (scoff)
    schamperen
    • schamperen werkwoord (schampeer, schampeert, schamperde, schamperden, geschamperd)
  4. to sneer (smirk)

Conjugations for sneer:

present
  1. sneer
  2. sneer
  3. sneers
  4. sneer
  5. sneer
  6. sneer
simple past
  1. sneered
  2. sneered
  3. sneered
  4. sneered
  5. sneered
  6. sneered
present perfect
  1. have sneered
  2. have sneered
  3. has sneered
  4. have sneered
  5. have sneered
  6. have sneered
past continuous
  1. was sneering
  2. were sneering
  3. was sneering
  4. were sneering
  5. were sneering
  6. were sneering
future
  1. shall sneer
  2. will sneer
  3. will sneer
  4. shall sneer
  5. will sneer
  6. will sneer
continuous present
  1. am sneering
  2. are sneering
  3. is sneering
  4. are sneering
  5. are sneering
  6. are sneering
subjunctive
  1. be sneered
  2. be sneered
  3. be sneered
  4. be sneered
  5. be sneered
  6. be sneered
diverse
  1. sneer!
  2. let's sneer!
  3. sneered
  4. sneering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor sneer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespotten mocking; poke fun at
grijns grin; jibe; smirk; sneer
grijnslach grin; jibe; smirk; sneer
grimas grin; smirk; sneer
sneer grin; jibe; smirk; sneer
- leer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belachelijk maken make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
bespotten make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt jeer; make fun of; poke fun at; ridicule; taunt
de spot drijven make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
grijnzen grin; smirk; sneer chuckle; grimace; grin; smile; smirk
ironiseren make a fool of; ridicule; scoff at; sneer; taunt
schamperen scoff; sneer
sneren grin; smirk; sneer
vals grijnzen grin; smirk; sneer
vals lachen smirk; sneer

Verwante woorden van "sneer":


Synoniemen voor "sneer":


Verwante definities voor "sneer":

  1. a facial expression of contempt or scorn; the upper lip curls1
  2. a contemptuous or scornful remark1
  3. smile contemptuously1
    • she sneered at her little sister's efforts to play the song on the piano1
  4. express through a scornful smile1
    • she sneered her contempt1

Wiktionary: sneer

sneer
verb
  1. raise a corner of the upper lip slightly in scorn

Verwante vertalingen van sneer