Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor snarl (Engels) in het Nederlands

snarl:

to snarl werkwoord (snarls, snarled, snarling)

  1. to snarl (growl)
    grommen
    • grommen werkwoord (grom, gromt, gromde, gromden, gegromd)
  2. to snarl (growl)
    snauwen; grauwen
    • snauwen werkwoord (snauw, snauwt, snauwde, snauwden, gesnauwd)
    • grauwen werkwoord (grauw, grauwt, grauwde, grauwden, gegrauwd)
  3. to snarl (shout at; snipe; snap; shout down)
    snauwen; afsnauwen; toesnauwen; afblaffen; afbekken
    • snauwen werkwoord (snauw, snauwt, snauwde, snauwden, gesnauwd)
    • afsnauwen werkwoord (snauw af, snauwt af, snauwde af, snauwden af, afgesnauwd)
    • toesnauwen werkwoord (snauw toe, snauwt toe, snauwde toe, snauwden toe, toegesnauwd)
    • afblaffen werkwoord (blaf af, blaft af, blafte af, blaften af, afgeblaft)
    • afbekken werkwoord (bek af, bekt af, bekte af, bekten af, afgebekt)
  4. to snarl (grumble; growl; rumble; chanter; grouse)
    knorrend geluid maken; knorren

Conjugations for snarl:

present
  1. snarl
  2. snarl
  3. snarls
  4. snarl
  5. snarl
  6. snarl
simple past
  1. snarled
  2. snarled
  3. snarled
  4. snarled
  5. snarled
  6. snarled
present perfect
  1. have snarled
  2. have snarled
  3. has snarled
  4. have snarled
  5. have snarled
  6. have snarled
past continuous
  1. was snarling
  2. were snarling
  3. was snarling
  4. were snarling
  5. were snarling
  6. were snarling
future
  1. shall snarl
  2. will snarl
  3. will snarl
  4. shall snarl
  5. will snarl
  6. will snarl
continuous present
  1. am snarling
  2. are snarling
  3. is snarling
  4. are snarling
  5. are snarling
  6. are snarling
subjunctive
  1. be snarled
  2. be snarled
  3. be snarled
  4. be snarled
  5. be snarled
  6. be snarled
diverse
  1. snarl!
  2. let's snarl!
  3. snarled
  4. snarling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

snarl [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the snarl (growl)
    de snauw; de grauw; de grom
    • snauw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grauw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor snarl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsnauwen falling out with; snapping; snubbing
grauw growl; snarl mob; rabble; ragtag; riff-raff; riffraff; scum
grom growl; snarl
snauw growl; snarl
- maze; tangle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbekken shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
afblaffen shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
afsnauwen shout at; shout down; snap; snarl; snipe burst out to; growl at; snap at; snarl at
grauwen growl; snarl
grommen growl; snarl
knorren chanter; grouse; growl; grumble; rumble; snarl purr; snore
knorrend geluid maken chanter; grouse; growl; grumble; rumble; snarl
snauwen growl; shout at; shout down; snap; snarl; snipe growl at; snap at; snarl at
toesnauwen shout at; shout down; snap; snarl; snipe bite; growl at; rise to the bait; snap; snap at; snarl at
- embrangle; entangle; mat; snap; snarl up; tangle
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grauw ash grey; ashen; cheerless; drab; dreary; dull; gloomy; grey; grubby; joyless; sad

Verwante woorden van "snarl":


Synoniemen voor "snarl":


Antoniemen van "snarl":


Verwante definities voor "snarl":

  1. something jumbled or confused1
  2. an angry vicious expression1
  3. a vicious angry growl1
  4. make more complicated or confused through entanglements1
  5. utter in an angry, sharp, or abrupt tone1
    • The guard snarled at us1
  6. make a snarling noise or move with a snarling noise1
    • Bullets snarled past us1
  7. twist together or entwine into a confusing mass1

Wiktionary: snarl

snarl
verb
  1. door bejegening met ruwe woorden van zich afschrikken

Cross Translation:
FromToVia
snarl verwikkeling; warboel; warnet; warwinkel embrouille — Situation embrouillée
snarl snauwen grogner — Faire entendre son cri, en parlant du loup ou du chien

Verwante vertalingen van snarl