Engels

Uitgebreide vertaling voor smacker (Engels) in het Nederlands

smacker:

smacker [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the smacker (smack; smacking kiss)
    de klapzoen; de pakkerd
    • klapzoen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pakkerd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor smacker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klapzoen smack; smacker; smacking kiss
pakkerd smack; smacker; smacking kiss

Verwante woorden van "smacker":


Synoniemen voor "smacker":


Verwante definities voor "smacker":

  1. a very powerful blow with the fist1
  2. a loud kiss1

smack:

to smack werkwoord (smacks, smacked, smacking)

  1. to smack (beat; hit; strike; )
    slaan; een klap geven
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  2. to smack (slap; hammer; hit; bang)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  3. to smack (eat noisily)
    smakken; smakkend eten
    • smakken werkwoord (smak, smakt, smakte, smakten, gesmakt)
    • smakkend eten werkwoord (eet smakkend, at smakkend, aten smakkend, smakkend gegeten)

Conjugations for smack:

present
  1. smack
  2. smack
  3. smacks
  4. smack
  5. smack
  6. smack
simple past
  1. smacked
  2. smacked
  3. smacked
  4. smacked
  5. smacked
  6. smacked
present perfect
  1. have smacked
  2. have smacked
  3. has smacked
  4. have smacked
  5. have smacked
  6. have smacked
past continuous
  1. was smacking
  2. were smacking
  3. was smacking
  4. were smacking
  5. were smacking
  6. were smacking
future
  1. shall smack
  2. will smack
  3. will smack
  4. shall smack
  5. will smack
  6. will smack
continuous present
  1. am smacking
  2. are smacking
  3. is smacking
  4. are smacking
  5. are smacking
  6. are smacking
subjunctive
  1. be smacked
  2. be smacked
  3. be smacked
  4. be smacked
  5. be smacked
  6. be smacked
diverse
  1. smack!
  2. let's smack!
  3. smacked
  4. smacking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

smack [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the smack (blow; slap)
    jens; de klap; de tik; toegebrachte klap; de knal; de lel; de dreun; de mep
    • jens [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the smack (blow; knock; slap)
    de klap; toegebrachte klap; de tik; de lel; de klop; de mep
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the smack (crash; boom; bump; )
    de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. the smack (wallop; clout; slap; punch)
    – a blow from a flat object (as an open hand) 1
    de peut; de klap; de stoot; de opstopper
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opstopper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the smack (smacking kiss; smacker)
    de klapzoen; de pakkerd
    • klapzoen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pakkerd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. the smack (blow; swipe; stroke; slap; lash)
    de handslag
    • handslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor smack:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dreun bang; blast; blow; boom; bump; crash; slap; smack; thud; thump punch
handslag blow; lash; slap; smack; stroke; swipe
jens blow; slap; smack
klap bang; blast; blow; boom; bump; clout; crash; knock; punch; slap; smack; thud; thump; wallop babble; backbiting; bang; blah; blow; bunkum; clanging; claptrap; clout; defamation; gossip; jab; jaw; mudslinging; nudge; prattle; punch; scandal; scandal-mongering; slander; slap; slipslop; talk; talkee-talkee; talking; talks; tittle-tattle; tolling; vilification; wallop; whopper; wishwash
klapzoen smack; smacker; smacking kiss
klop blow; knock; slap; smack
knal bang; blast; blow; boom; bump; crash; slap; smack; thud; thump bang; boom; crack; detonation; explosion; pop
kwak bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump blob; clot; dab; slush
lel blow; knock; slap; smack blow; clout; jab; lobe; nudge; punch; seed leaf; wallop; whopper
mep blow; knock; slap; smack blow; box on the ear; clout; jab; nudge; punch; wallop; whopper
opstopper clout; punch; slap; smack; wallop
pakkerd smack; smacker; smacking kiss
peut clout; punch; slap; smack; wallop blow; clout; jab; nudge; punch; turps; wallop; white spirit; whopper
smak bang; blast; boom; bump; crash; smack; thud; thump
smakken cracks; gobbling; smack one's lips; smacking
smakkend eten smack one's lips
stoot clout; punch; slap; smack; wallop blow; buffer; bump; bumper; clout; jab; nudge; punch; push; shake; shove; thrust; wallop; whopper
tik blow; knock; slap; smack
toegebrachte klap blow; knock; slap; smack
- big H; flavor; flavour; hell dust; nip; nose drops; relish; sapidity; savor; savour; scag; skag; slap; smacking; smooch; tang; thunder
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
een klap geven bang; batter; beat; hammer; hit; smack; smash; strike
hard slaan bang; hammer; hit; slap; smack
hengsten bang; hammer; hit; slap; smack plod at; punch; push; thump
meppen bang; hammer; hit; slap; smack
slaan bang; batter; beat; hammer; hit; slap; smack; smash; strike bang; hammer; thump
smakken eat noisily; smack chuck down; fling down; flop
smakkend eten eat noisily; smack
timmeren bang; hammer; hit; slap; smack drive in nails; hammer; nail; nail down; spike
- peck; reek; smell; taste; thwack
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bang; bolt; slap; slapdash
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- smacking

Verwante woorden van "smack":


Synoniemen voor "smack":


Verwante definities voor "smack":

  1. directly1
  2. the act of smacking something; a blow delivered with an open hand1
  3. an enthusiastic kiss1
  4. street names for heroin1
  5. a sailing ship (usually rigged like a sloop or cutter) used in fishing and sailing along the coast1
  6. the taste experience when a savoury condiment is taken into the mouth1
  7. a blow from a flat object (as an open hand)1
  8. press (the lips) together and open (the lips) noisily, as in eating1
  9. deliver a hard blow to1
    • The teacher smacked the student who had misbehaved1
  10. kiss lightly1
  11. have a distinctive or characteristic taste1
  12. have an element suggestive (of something)1
    • his speeches smacked of racism1

Wiktionary: smack

smack
verb
  1. lawaai maken
  2. hard slaan
noun
  1. een scheepstype dat vele jaren als onafhankelijk zeevaartuig in gebruik is geweest.

Cross Translation:
FromToVia
smack applaudisseren klatschen — bezeichnet Klangeindrücke, die beim Zusammenschlagen oder Aufprallen entstehen, und bedeutet speziell „mit den Händen klatschen, applaudieren“
smack houw; klap; schop; slag; stoot; tik; klets; klop; veeg; flap; mep coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.
smack slaan; halen; inslaan; raken; teisteren; treffen; klappen; kloppen; opvallen; houwen; meppen frapper — A TRIER
smack aanstoot geven; choqueren; kwetsen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; klappen; kloppen; slaan; opvallen; houwen; meppen heurterentrer brusquement en contact.