Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- shower:
-
show:
- tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren; presenteren; laten zien; vertonen; laten blijken; getuigen van; exposeren; aanduiden; indiceren; aangeven; wijzen; iets aanwijzen; attenderen; tevoorschijn brengen; te voorschijn halen; voor de dag halen; tevoorschijn halen; openbaren; zich uiten; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen; wijzen naar
- voorstelling; happening; show; performance; laten zien; demonstratie; tentoonstelling; expositie; opvoering; vertoning; staatsie; parade; uiterlijk vertoon; toneelavond; uitstalling
-
Wiktionary:
- shower → regenbui, bui, schoer, douche, stortbad
- shower → besproeien, douchen, [[een douche nemen]], [[een stortbad nemen]]
- shower → douche, douchen, bui, regenbui, gietbui, stortbui, punteren, spikkelen, stippelen, rondstrooien, uitstrooien, verstrooien, uitzaaien
- show → tonen, zien, vertonen, aantonen, demonstreren, bewijzen, aanduiden, betogen, pronken
- show → show, voorstelling, tentoonstelling, expositie, vertoning
- show → expositie, tentoonstelling, spektakel, show, tonen, laten zien, wijzen, aantonen, adstrueren, bewijzen, staven, uitwijzen, waarmaken, certificeren, getuigen, aanduiden, aangeven, een teken geven, merken, kenmerken, tekenen, tentoonspreiden, vertonen, aanwijzen, uitduiden, kiezen, uitkiezen, uitlezen, uitpikken, verkiezen, uitzoeken, laten blijken, manifesteren, voorstelling, etalage, uitstalling, parade
Engels
Uitgebreide vertaling voor shower (Engels) in het Nederlands
shower:
-
the shower
-
the shower (downpour)
-
to shower (take a shower)
Conjugations for shower:
present
- shower
- shower
- showers
- shower
- shower
- shower
simple past
- showered
- showered
- showered
- showered
- showered
- showered
present perfect
- have showered
- have showered
- has showered
- have showered
- have showered
- have showered
past continuous
- was showering
- were showering
- was showering
- were showering
- were showering
- were showering
future
- shall shower
- will shower
- will shower
- shall shower
- will shower
- will shower
continuous present
- am showering
- are showering
- is showering
- are showering
- are showering
- are showering
subjunctive
- be showered
- be showered
- be showered
- be showered
- be showered
- be showered
diverse
- shower!
- let's shower!
- showered
- showering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor shower:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bui | downpour; shower | caprice; fancy; humor; humour; mood; quirk; spur of the moment; state of mind; temper; whim |
douche | shower | |
regenbui | downpour; shower | |
stortbad | shower | |
- | cascade; exhibitioner; exhibitor; rain shower; shower bath | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
douchen | shower; take a shower | |
- | lavish; shower down | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | shower a torrent of |
Verwante woorden van "shower":
Synoniemen voor "shower":
Verwante definities voor "shower":
Wiktionary: shower
shower
Cross Translation:
noun
shower
-
brief fall of rain
-
device for bathing
-
instance of using of this device
noun
-
Stortbad
-
een tijdelijke periode van regen tengevolge van het overtrekken van een wolkenveld
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• shower | → douche | ↔ Dusche — Einrichtung, meist im Badezimmer, die das Wasser aus größerer Höhe auf den Körper fallen lässt und so das schnelle Waschen des Körpers erlaubt |
• shower | → douchen | ↔ duschen — sich oder jemanden anders mithilfe einer Brause meist zu Reinigungszwecken mit Wasser berieseln |
• shower | → bui; regenbui; gietbui; stortbui | ↔ giboulée — pluie soudaine, de courte durée, et quelquefois mêlée de grêle ou de neige. |
• shower | → punteren; spikkelen; stippelen; rondstrooien; uitstrooien; verstrooien; uitzaaien | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |
show:
-
to show (display; exhibit)
tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
to show (present; offer)
-
to show (witness)
-
to show (exhibit; display)
tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
to show (pinpoint; indicate; point out; define; point to; point)
-
to show (point out; draw attention to; indicate; point; signal)
-
to show (bring out)
-
to show (bring out)
-
to show (bring out)
tevoorschijn halen-
tevoorschijn halen werkwoord
-
-
to show (express; reveal; exhibit; display; demonstrate; admit)
-
to show (take out; bring out; produce)
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen-
tevoorschijnhalen werkwoord (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
-
tevoorschijntoveren werkwoord (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
-
voordedaghalen werkwoord
-
to show (point; indicate)
wijzen naar-
wijzen naar werkwoord
-
Conjugations for show:
present
- show
- show
- shows
- show
- show
- show
simple past
- showed
- showed
- showed
- showed
- showed
- showed
present perfect
- have shown
- have shown
- has shown
- have shown
- have shown
- have shown
past continuous
- was showing
- were showing
- was showing
- were showing
- were showing
- were showing
future
- shall show
- will show
- will show
- shall show
- will show
- will show
continuous present
- am showing
- are showing
- is showing
- are showing
- are showing
- are showing
subjunctive
- be shown
- be shown
- be shown
- be shown
- be shown
- be shown
diverse
- show!
- let's show!
- shown
- showing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the show (exhibition; exposition; happening)
-
the show
-
the show (exposition; exhibition)
-
the show (showing; performance; exhibition; ceremony)
-
the show (pageant)
-
the show (theatrical performance; performance; stage performance; dramatic performance)
de toneelavond -
the show (exhibition; exposition; display)
de uitstalling
Vertaal Matrix voor show:
Verwante woorden van "show":
Synoniemen voor "show":
Antoniemen van "show":
Verwante definities voor "show":
Wiktionary: show
show
Cross Translation:
verb
show
-
display
-
indicate (a fact) to be true
- show → aantonen; demonstreren; bewijzen
-
entertainment
- show → show; voorstelling
-
exhibition
- show → tentoonstelling; expositie
verb
-
aanwijzen
-
een serie argumenten als een verhaal presenteren, bijvoorbeeld in een rechtszaak
-
vertoon maken met mooie dingen
-
laten zien
-
dat wat vertoond, voorgesteld wordt
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: