Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- shipping:
- ship:
-
Wiktionary:
- shipping → scheepvaart, vaart
- ship → schip
- ship → verschepen, verzenden, opsturen, uitleveren, doorgeven, expediëren
- ship → schip, verstrekken, boot, vaartuig, schuit, afzenden, expediëren, verzenden, zeeschip, overbrengen, transporteren, voeren, vervoeren, terugbrengen, uitstellen
Engels
Uitgebreide vertaling voor shipping (Engels) in het Nederlands
shipping:
-
the shipping
-
the shipping (navigation)
Vertaal Matrix voor shipping:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
navigeren | navigation; shipping | |
verschepen | shipping | |
- | cargo ships; merchant marine; merchant vessels; transport; transportation | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
navigeren | fly a machine; fly an aeroplane; navigate; sail | |
verschepen | climb aboard; embark; get in; go aboard; ship | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | shipment |
Synoniemen voor "shipping":
Verwante definities voor "shipping":
ship:
-
to ship (send; mail; supply)
-
to ship (deliver; provide; supply; bring; send; furnish; put up for shipment; bring around)
-
to ship
-
to ship (load)
-
to ship (embark; go aboard; get in; climb aboard)
-
to ship (deliver; bring; supply; provide; bring around; hand over to; furnish; send; send round; give)
bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen-
thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
-
to ship (climb aboard; embark; go on board; go aboard; get in)
aan boord gaan; aan boord klimmen-
aan boord gaan werkwoord (ga aan boord, gaat aan boord, ging aan boord, gingen aan boord, aan boord gegaan)
-
aan boord klimmen werkwoord (klim aan boord, klimt aan boord, klom aan boord, klommen aan boord, aan boord geklommen)
-
Conjugations for ship:
present
- ship
- ship
- ships
- ship
- ship
- ship
simple past
- shipped
- shipped
- shipped
- shipped
- shipped
- shipped
present perfect
- have shipped
- have shipped
- has shipped
- have shipped
- have shipped
- have shipped
past continuous
- was shipping
- were shipping
- was shipping
- were shipping
- were shipping
- were shipping
future
- shall ship
- will ship
- will ship
- shall ship
- will ship
- will ship
continuous present
- am shipping
- are shipping
- is shipping
- are shipping
- are shipping
- are shipping
subjunctive
- be shipped
- be shipped
- be shipped
- be shipped
- be shipped
- be shipped
diverse
- ship!
- let's ship!
- shipped
- shipping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor ship:
Verwante woorden van "ship":
Synoniemen voor "ship":
Antoniemen van "ship":
Verwante definities voor "ship":
Wiktionary: ship
ship
Cross Translation:
noun
ship
-
large water vessel
- ship → schip
-
to send a parcel or container
- ship → verschepen; verzenden; opsturen; uitleveren
-
to send by water-borne transport
- ship → verschepen
-
to pass from one person to another
- ship → doorgeven
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ship | → schip | ↔ Schiff — großes Wasserfahrzeug (in der Regel mit über 10 m Rumpflänge, sonst ist es ein Boot) |
• ship | → verstrekken | ↔ liefern — Ware zum Käufer transportieren |
• ship | → boot; schip; vaartuig; schuit | ↔ bateau — Ouvrage flottant destiné à la navigation |
• ship | → afzenden; expediëren; verzenden | ↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose. |
• ship | → boot; schip; vaartuig; zeeschip | ↔ navire — bâtiment qui sert à naviguer sur mer. |
• ship | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren; terugbrengen; uitstellen | ↔ reporter — Traductions à trier suivant le sens |
• ship | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren | ↔ transporter — porter d’un lieu dans un autre. |