Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal sheds

Vertaal sheds van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. sheds:
  2. shed:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor sheds (Engels) in het Nederlands

sheds:

sheds [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sheds
    de bergschuren; de keten; de loodsen
    • bergschuren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • keten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • loodsen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. the sheds (awnings; shelters)
    de luifels
    • luifels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. the sheds (awnings; shelters)
    de afdaken
    • afdaken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  4. the sheds (storerooms)
    de bergingen; de berghokken
  5. the sheds (shelters; roofs; covers)
    de overkappingen; de overdekkingen

Vertaal Matrix voor sheds:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdaken awnings; sheds; shelters lean-to's; shelters
berghokken sheds; storerooms
bergingen sheds; storerooms
bergschuren sheds
keten sheds chain; chainlet; circlet; commercial chain; concatenation; cuff; fetter; multiple shop business; multiple store; necklace; ring; row; sequence; series; shackle; store chain; string; succession
loodsen sheds
luifels awnings; sheds; shelters
overdekkingen covers; roofs; sheds; shelters
overkappingen covers; roofs; sheds; shelters

Verwante woorden van "sheds":


sheds vorm van shed:

shed [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the shed (barn; shanty)
    de schuur
    • schuur [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the shed (penthouse)
    het afdak; de luifel
    • afdak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • luifel [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the shed (site hut; hangar; construction shed; shanty)
    de hangaar; de loods; de keet; de bouwkeet; de barak
    • hangaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • loods [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • keet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bouwkeet [de ~] zelfstandig naamwoord
    • barak [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the shed (den; hut; hovel)
    de hut; het hutje; het hok
    • hut [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hutje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hok [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the shed (depot; warehouse; storehouse; store)
    het warenhuis; de depot; het pakhuis; de opslagruimte; de voorraadschuur; de opslagplaats; de bergplaats
  6. the shed (slum dwelling; dump; slum; hut; den)
    de krot; de krotwoning
    • krot [de ~] zelfstandig naamwoord
    • krotwoning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. the shed (manger; cow shed)
    koestal
    • koestal [znw.] zelfstandig naamwoord

to shed werkwoord (sheds, shed, shedding)

  1. to shed
    vergieten
    • vergieten werkwoord (vergiet, vergoot, vergoten, vergoten)

Conjugations for shed:

present
  1. shed
  2. shed
  3. sheds
  4. shed
  5. shed
  6. shed
simple past
  1. shed
  2. shed
  3. shed
  4. shed
  5. shed
  6. shed
present perfect
  1. have shed
  2. have shed
  3. has shed
  4. have shed
  5. have shed
  6. have shed
past continuous
  1. was shedding
  2. were shedding
  3. was shedding
  4. were shedding
  5. were shedding
  6. were shedding
future
  1. shall shed
  2. will shed
  3. will shed
  4. shall shed
  5. will shed
  6. will shed
continuous present
  1. am shedding
  2. are shedding
  3. is shedding
  4. are shedding
  5. are shedding
  6. are shedding
subjunctive
  1. be shed
  2. be shed
  3. be shed
  4. be shed
  5. be shed
  6. be shed
diverse
  1. shed!
  2. let's shed!
  5. shed
  6. shedding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor shed:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdak penthouse; shed
barak construction shed; hangar; shanty; shed; site hut barrack; soldiers's room
bergplaats depot; shed; store; storehouse; warehouse mountain village
bouwkeet construction shed; hangar; shanty; shed; site hut
depot depot; shed; store; storehouse; warehouse deposit; dregs; last bit; lees; remnant; residuum; rest; sediment; sludge; the last bit
hangaar construction shed; hangar; shanty; shed; site hut
hok den; hovel; hut; shed cage; kennel; pen; pig-sty; rabbit-hutch
hut den; hovel; hut; shed cabin; cot; groyne; saloon; shepherd's shed
hutje den; hovel; hut; shed slum
keet construction shed; hangar; shanty; shed; site hut carousing; chaos; confusion; disorder; folly; fun; high jinks; hilarity; joking; joy; joyfulness; lunacy; madness; maze; merriment; mess; mirth; mix-up; muddle; nonsense; pleasure; revelry; roistering; silliness; site hut; tangle; trouble; welter
koestal cow shed; manger; shed
krot den; dump; hut; shed; slum; slum dwelling old barrack; old tub; slum
krotwoning den; dump; hut; shed; slum; slum dwelling substandard housing
loods construction shed; hangar; shanty; shed; site hut guide; leader; mentor
luifel penthouse; shed
opslagplaats depot; shed; store; storehouse; warehouse depository; depot; store; warehouse
opslagruimte depot; shed; store; storehouse; warehouse storage accommodation; storage space
pakhuis depot; shed; store; storehouse; warehouse
schuur barn; shanty; shed
vergieten sieves; sifts
voorraadschuur depot; shed; store; storehouse; warehouse
warenhuis depot; shed; store; storehouse; warehouse department store; emporium
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergieten shed
- cast; cast off; disgorge; drop; exuviate; molt; moult; pour forth; shake off; slough; spill; throw; throw away; throw off
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- caducous

Verwante woorden van "shed":


Synoniemen voor "shed":


Antoniemen van "shed":


Verwante definities voor "shed":

  1. shed at an early stage of development1
  2. an outbuilding with a single story; used for shelter or storage1
  3. cast off hair, skin, horn, or feathers1
    • our dog sheds every Spring1
  4. get rid of1
    • he shed his image as a pushy boss1
    • shed your clothes1
  5. cause or allow (a solid substance) to flow or run out or over1
  6. pour out in drops or small quantities or as if in drops or small quantities1
    • shed tears1
    • God shed His grace on Thee1

Wiktionary: shed

shed
verb
  1. to part or divide
  2. to cast off, to let fall, be divested of
  3. to pour; to make flow
  4. to allow to flow or fall
  5. to radiate, cast, give off
noun
  1. temporary structure to shelter something
shed
noun
  1. een gebouw voor opslag van goederen
  2. een opslagplaats bij het huis
verb
  1. ontslaan
Cross Translation:
FromToVia
• shed → hut; stulp ↔ cabane — Petite maison grossièrement construire.
• shed → hutje; cabine ↔ cabanon — Petite cabane, maisonnette en bois
• shed → hut; stulp ↔ chaumière — Petite maison couverte d’un toit de chaume.
• shed → hut; stulp ↔ hutte — Petite cabane faire de bois, de terre, de paille, etc.
• shed → stalletje; keet; kraam; loods; schuur; tent ↔ kiosque — urbanisme|fr siècle|XVIII Dans l’aménagement des parc et jardin, pavillon pour l’agrément ou la musique, d’inspiration oriental, de structure léger et ouverte et de plan circulaire ou polygonal.
• shed → garage; remise; huurauto ↔ remise — Local de remisage
• shed → storten; strooien; gieten; plengen; schenken; vergieten ↔ verser — Traductions à trier suivant le sens
• shed → stal ↔ étable — lieu où l’on loger des bœufs, des vaches, des brebis et autres bestiaux.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0435 seconde
Page rendered in 1.0 seconds