Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- settled:
-
settle:
- koloniseren; vestigen; settelen; afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen; verrekenen; vereffenen; betalen; voldoen; regelen; schikken; rekening betalen; bezinken; effenen; egaliseren; aanzuiveren; nabetalen; genoegdoen; goedmaken; bijleggen; ruzie afsluiten; verzoenen; zich vestigen; zich nestelen; neerstrijken; plaatsnemen; ruzie bijleggen
-
Wiktionary:
- settle → beklinken, vestigen
- settle → beslissen, besluiten, uitmaken, zich voornemen, aandoen, aanrichten, stichten, teweegbrengen, veroorzaken, determineren, nauwkeurig bepalen, belezen, bewegen, doen besluiten, overhalen, aanleggen, fitten, installeren, stemmen, regelen, reglementeren, reguleren, vereffenen, inrichten, ruimen, opruimen, schikken, terechtbrengen, de weg wijzen, leiden, geleiden, rondleiden
Engels
Uitgebreide vertaling voor settled (Engels) in het Nederlands
settled:
-
settled
-
settled (done)
afgehandeld-
afgehandeld bijvoeglijk naamwoord
-
-
settled (living; residing; resident)
woonachtig; gevestigd; zetelend-
woonachtig bijvoeglijk naamwoord
-
gevestigd bijvoeglijk naamwoord
-
zetelend bijvoeglijk naamwoord
-
-
settled (established)
metterwoon-
metterwoon bijwoord
-
Vertaal Matrix voor settled:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gesetteld | settled | |
gevestigd | living; resident; residing; settled | established; situated |
woonachtig | living; resident; residing; settled | |
- | colonised; colonized | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
metterwoon | established; settled | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | arranged; terminated | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afgehandeld | done; settled | |
zetelend | living; resident; residing; settled |
Verwante woorden van "settled":
Synoniemen voor "settled":
Antoniemen van "settled":
Verwante definities voor "settled":
settled vorm van settle:
-
to settle (establish; colonize; found; open up; ground; prospect; develop; lay the foundations; explore; scan; colonise)
-
to settle (entomb; take off; put out; inter; do out; remove)
-
to settle (level; get even; pay)
-
to settle (pay; pay up)
-
to settle (pay on account; make even; pay)
-
to settle (arrange; regulate; order; fix)
-
to settle (pay a bill; receipt)
-
to settle
-
to settle
-
to settle
-
to settle
genoegdoen-
genoegdoen werkwoord
-
-
to settle (reconcile)
-
to settle (reconcile)
-
to settle (establish oneself; take up one's residence somewhere)
zich vestigen; zich nestelen; neerstrijken; plaatsnemen-
zich vestigen werkwoord
-
zich nestelen werkwoord
-
neerstrijken werkwoord
-
-
to settle (make up; patch up a quarrel)
Conjugations for settle:
present
- settle
- settle
- settles
- settle
- settle
- settle
simple past
- settled
- settled
- settled
- settled
- settled
- settled
present perfect
- have settled
- have settled
- has settled
- have settled
- have settled
- have settled
past continuous
- was settling
- were settling
- was settling
- were settling
- were settling
- were settling
future
- shall settle
- will settle
- will settle
- shall settle
- will settle
- will settle
continuous present
- am settling
- are settling
- is settling
- are settling
- are settling
- are settling
subjunctive
- be settled
- be settled
- be settled
- be settled
- be settled
- be settled
diverse
- settle!
- let's settle!
- settled
- settling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor settle:
Verwante woorden van "settle":
Synoniemen voor "settle":
Antoniemen van "settle":
Verwante definities voor "settle":
Wiktionary: settle
settle
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• settle | → beslissen; besluiten; uitmaken; zich voornemen | ↔ décider — résoudre après examen une chose douteux et contester. |
• settle | → aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen | ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément. |
• settle | → aanleggen; fitten; installeren | ↔ installer — Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité. |
• settle | → stemmen; regelen; reglementeren; reguleren; vereffenen; inrichten; ruimen; opruimen; schikken; terechtbrengen; de weg wijzen; leiden; geleiden; rondleiden | ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé. |