Engels

Uitgebreide vertaling voor sending (Engels) in het Nederlands

sending:

sending [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the sending (forwarding; remittance; transfer)
    de verzending
  2. the sending (delivery; consignment; dispatch; )
    de levering; de zending; de uitlevering; de aflevering; de leverantie
  3. the sending (despatch; forewarding)
    de zending; het zenden

Vertaal Matrix voor sending:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflevering consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply delivering; delivery; edition; issue; turning out; yielding
het zenden despatch; forewarding; sending
leverantie consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply delivery; supplies; supply
levering consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply delivery; supplies; supply
uitlevering consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply delivery; extradition; yielding
verzending forwarding; remittance; sending; transfer
zending consignment; delivery; despatch; dispatch; forewarding; remittance; sending; sending in; supply
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
verzending dispatch; shipment

Verwante woorden van "sending":


Synoniemen voor "sending":


Verwante definities voor "sending":

  1. the act of causing something to go (especially messages)1

send:

to send werkwoord (sends, sent, sending)

  1. to send
    verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • sturen werkwoord (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
    • opsturen werkwoord (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
  2. to send (ship; mail; supply)
    zenden; versturen
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • versturen werkwoord (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)
  3. to send (remit; forward; send to)
    zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • opsturen werkwoord (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • iem. iets sturen werkwoord
    • posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)
    • overmaken werkwoord (maak over, maakt over, maakte over, maakten over, overgemaakt)
    • doen toekomen werkwoord
  4. to send (deliver; provide; supply; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren werkwoord (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  5. to send (remit; transfer; deposit)
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • geld overmaken werkwoord
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken werkwoord (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden werkwoord (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  6. to send (deliver; bring; supply; )
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen werkwoord (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  7. to send (email)
    – To transmit a message or file through a communications channel. 2
    verzenden
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)

Conjugations for send:

present
  1. send
  2. send
  3. sends
  4. send
  5. send
  6. send
simple past
  1. sent
  2. sent
  3. sent
  4. sent
  5. sent
  6. sent
present perfect
  1. have sent
  2. have sent
  3. has sent
  4. have sent
  5. have sent
  6. have sent
past continuous
  1. was sending
  2. were sending
  3. was sending
  4. were sending
  5. were sending
  6. were sending
future
  1. shall send
  2. will send
  3. will send
  4. shall send
  5. will send
  6. will send
continuous present
  1. am sending
  2. are sending
  3. is sending
  4. are sending
  5. are sending
  6. are sending
subjunctive
  1. be sent
  2. be sent
  3. be sent
  4. be sent
  5. be sent
  6. be sent
diverse
  1. send!
  2. let's send!
  3. sent
  4. sending
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor send:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afleveren delivering; turning out
bestellen ordering
leveren provisioning; supplying
overschrijven copying; cribbing
posten mailing; posting
sturen driving-wheels; steering-wheels
versturen mailing
verzenden mailing
wegsturen mailing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
afleveren bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
bestellen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave; order
bezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
brengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; put up for shipment; send; send round; ship; supply bring; bring along; carry; deliver; deliver to the door; hand over; leave
doen toekomen forward; remit; send; send to
geld overmaken deposit; remit; send; transfer
iem. iets sturen forward; remit; send; send to
leveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply deliver; do s.o. a bad turn; put it over on s.o.
opsturen forward; remit; send; send to
overboeken deposit; remit; send; transfer
overhandigen bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply bring; delate; deliver; deliver to the door; deliver up; extend; give; give to; hand; hand in; hand over; leave; offer; pass; present with; surrender; turn in
overmaken forward; remit; send; send to
overschrijven deposit; remit; send; transfer copy; crib; override; overtype; overwrite
overzenden deposit; remit; send; transfer beam
posten forward; remit; send; send to mail; post; station
rondbrengen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply
sturen send be at the wheel; drive; steer
thuisbezorgen bring; bring around; deliver; furnish; give; hand over to; provide; send; send round; ship; supply bring; deliver; deliver to the door; hand over; leave
toeleveren bring; bring around; deliver; furnish; provide; put up for shipment; send; ship; supply
toezenden forward; remit; send; send to
versturen mail; send; ship; supply
verzenden email; send discharge; dismiss; dispatch; drop; fire; lay off; release; sack; submit
wegsturen send discharge; dismiss; drop; fire; fob off with; lay off; not follow up; release; sack
wegzenden send discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
zenden forward; mail; remit; send; send to; ship; supply be at the wheel; drive; emanate; emit; exude; send out; steer
- air; beam; broadcast; charge; commit; direct; get off; institutionalise; institutionalize; mail; place; post; send off; send out; ship; station; transmit; transport
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- deliver; dispatch; forward; hand; send off

Verwante woorden van "send":


Synoniemen voor "send":


Verwante definities voor "send":

  1. broadcast over the airwaves, as in radio or television1
  2. cause to be directed or transmitted to another place1
    • send me your latest results1
  3. transfer1
    • The spy sent the classified information off to Russia1
  4. assign to a station1
  5. to cause or order to be taken, directed, or transmitted to another place1
    • He had sent the dispatches downtown to the proper people and had slept1
  6. transport commercially1
  7. cause to go somewhere1
    • The explosion sent the car flying in the air1
    • She sent her children to camp1
  8. cause to be admitted; of persons to an institution1
  9. To transmit a message or file through a communications channel.2

Wiktionary: send

send
verb
  1. make something go somewhere
send
verb
  1. [een persoon] ergens heen doen gaan
  2. iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
  3. een bericht via post of e-mail overbrengen

Cross Translation:
FromToVia
send doen toekomen; sturen; opsturen; zenden; opzenden; verzenden; adresseren adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.
send afzenden; expediëren; verzenden expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.

Verwante vertalingen van sending