Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- scattered:
- scatter:
-
Wiktionary:
- scatter → verstrooien, verspreiden, uiteenspatten, uiteengaan
- scatter → strooien, rondstrooien, uiteennemen, punteren, spikkelen, stippelen, uitstrooien, verstrooien, uitzaaien, storten, gieten, plengen, schenken, vergieten
Engels
Uitgebreide vertaling voor scattered (Engels) in het Nederlands
scattered:
-
scattered
-
scattered (haphazard; random; without pattern; without warning; suddenly; sudden; wild; unexpected; chaotic; by surprise)
lukraak; blindelings; in het wilde weg-
lukraak bijvoeglijk naamwoord
-
blindelings bijvoeglijk naamwoord
-
in het wilde weg bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor scattered:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blindelings | by surprise; chaotic; haphazard; random; scattered; sudden; suddenly; unexpected; wild; without pattern; without warning | |
lukraak | by surprise; chaotic; haphazard; random; scattered; sudden; suddenly; unexpected; wild; without pattern; without warning | |
verspreid | scattered | |
verstrooid | scattered | |
- | confused; disconnected; disjointed; disordered; garbled; illogical; unconnected | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
in het wilde weg | by surprise; chaotic; haphazard; random; scattered; sudden; suddenly; unexpected; wild; without pattern; without warning |
Verwante woorden van "scattered":
Synoniemen voor "scattered":
Verwante definities voor "scattered":
scatter:
-
to scatter (sprinkle; spread; disperse; cast around; strew about; sow; toss about)
verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien-
verdeler werkwoord
-
verbreider werkwoord
-
verstrooien werkwoord
-
to scatter (dissipate; disperse; break up)
uiteenvliegen; uiteenstuiven; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen-
uiteenstuiven werkwoord (stuif uiteen, stuift uiteen, stuifte uiteen, stuiften uiteen, uiteengestuift)
-
uit elkaar stuiven werkwoord (stuif uit elkaar, stuift uit elkaar, stoof uit elkaar, stoven uit elkaar, uit elkaar gestoven)
-
uit elkaar vliegen werkwoord (vlieg uit elkaar, vliegt uit elkaar, vloog uit elkaar, vlogen uit elkaar, uit elkaar gevlogen)
-
to scatter (disperse; dissipate; break up)
Conjugations for scatter:
present
- scatter
- scatter
- scatters
- scatter
- scatter
- scatter
simple past
- scattered
- scattered
- scattered
- scattered
- scattered
- scattered
present perfect
- have scattered
- have scattered
- has scattered
- have scattered
- have scattered
- have scattered
past continuous
- was scattering
- were scattering
- was scattering
- were scattering
- were scattering
- were scattering
future
- shall scatter
- will scatter
- will scatter
- shall scatter
- will scatter
- will scatter
continuous present
- am scattering
- are scattering
- is scattering
- are scattering
- are scattering
- are scattering
subjunctive
- be scattered
- be scattered
- be scattered
- be scattered
- be scattered
- be scattered
diverse
- scatter!
- let's scatter!
- scattered
- scattering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor scatter:
Verwante woorden van "scatter":
Synoniemen voor "scatter":
Verwante definities voor "scatter":
Wiktionary: scatter
scatter
Cross Translation:
verb
-
to cause to separate
- scatter → verstrooien; verspreiden
-
to disperse
- scatter → uiteenspatten; uiteengaan
-
to distribute loosely
- scatter → verstrooien; verspreiden
-
physics: to deflect
- scatter → verstrooien
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• scatter | → strooien; rondstrooien; uiteennemen | ↔ disperser — Traductions à trier suivant le sens |
• scatter | → punteren; spikkelen; stippelen; rondstrooien; uitstrooien; verstrooien; uitzaaien | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |
• scatter | → storten; strooien; gieten; plengen; schenken; vergieten | ↔ verser — Traductions à trier suivant le sens |