Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- sack:
-
Wiktionary:
- sack → zak
- sack → plunderen, ontslaan, ontzetten
- sack → afmonstering, congé, ontslag, vakantie, vrije tijd, verlof, afdanken, afmonsteren, ontslaan, ontzetten, royeren, wegzenden, wegsturen, tas, zak, plunderen, vernietigen, endosseren, gireren, wenden
Engels
Uitgebreide vertaling voor sack (Engels) in het Nederlands
sack:
-
to sack (dismiss; discharge; fire; lay off; release; drop)
-
to sack (be discharged; discharge; dismiss; fire; lay off; cast out; throw out)
afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten-
van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
-
congé geven werkwoord
-
aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
Conjugations for sack:
present
- sack
- sack
- sacks
- sack
- sack
- sack
simple past
- sacked
- sacked
- sacked
- sacked
- sacked
- sacked
present perfect
- have sacked
- have sacked
- has sacked
- have sacked
- have sacked
- have sacked
past continuous
- was sacking
- were sacking
- was sacking
- were sacking
- were sacking
- were sacking
future
- shall sack
- will sack
- will sack
- shall sack
- will sack
- will sack
continuous present
- am sacking
- are sacking
- is sacking
- are sacking
- are sacking
- are sacking
subjunctive
- be sacked
- be sacked
- be sacked
- be sacked
- be sacked
- be sacked
diverse
- sack!
- let's sack!
- sacked
- sacking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor sack:
Verwante woorden van "sack":
Synoniemen voor "sack":
Antoniemen van "sack":
Verwante definities voor "sack":
Wiktionary: sack
sack
sack
Cross Translation:
verb
-
arbeidsovereenkomst beëindigen
-
de genoemde waardigheid...
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sack | → afmonstering; congé; ontslag; vakantie; vrije tijd; verlof | ↔ congé — permission d’aller, de venir, de s’absenter, de se retirer. |
• sack | → afdanken; afmonsteren; ontslaan; ontzetten; royeren | ↔ licencier — congédier un employé. |
• sack | → wegzenden; wegsturen | ↔ renvoyer — Congédier quelqu’un |
• sack | → tas; zak | ↔ sac — poche faite de cuir, de toile ou d’étoffe, ouvrir seulement par le haut et qui servir à mettre toutes sortir de choses. |
• sack | → plunderen; vernietigen | ↔ saccager — mettre à sac, mettre au pillage, dévaster. |
• sack | → zak | ↔ sacherie — industrie des sacs d'emballage. |
• sack | → endosseren; gireren; wenden | ↔ virer — À trier |