Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal risking

Vertaal risking van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. risking:
  2. risk:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor risking (Engels) in het Nederlands

risking:

risking [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the risking (daring; dare; venturing)
    durven; de wagen
    • durven [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor risking:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durven dare; daring; risking; venturing
wagen dare; daring; risking; venturing auto; automobile; car; horse cart; vehicle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durven adventure; dare; dare to; risk
wagen adventure; dare; dare to; risk

Verwante woorden van "risking":


risk:

to risk werkwoord (risks, risked, risking)

  1. to risk (dare; dare to; adventure)
    riskeren; wagen; durven; avonturen
    • riskeren werkwoord (riskeer, riskeert, riskeerde, riskeerden, geriskeerd)
    • wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)
    • durven werkwoord (durf, durft, durfde, durfden, gedurfd)
    • avonturen werkwoord

Conjugations for risk:

present
  1. risk
  2. risk
  3. risks
  4. risk
  5. risk
  6. risk
simple past
  1. risked
  2. risked
  3. risked
  4. risked
  5. risked
  6. risked
present perfect
  1. have risked
  2. have risked
  3. has risked
  4. have risked
  5. have risked
  6. have risked
past continuous
  1. was risking
  2. were risking
  3. was risking
  4. were risking
  5. were risking
  6. were risking
future
  1. shall risk
  2. will risk
  3. will risk
  4. shall risk
  5. will risk
  6. will risk
continuous present
  1. am risking
  2. are risking
  3. is risking
  4. are risking
  5. are risking
  6. are risking
subjunctive
  1. be risked
  2. be risked
  3. be risked
  4. be risked
  5. be risked
  6. be risked
diverse
  1. risk!
  2. let's risk!
  5. risked
  6. risking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

risk [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the risk (hazard; peril; endangerment; jeopardy)
    – a source of danger; a possibility of incurring loss or misfortune 1
    de risico
    – kans dat er iets vervelends gebeurt 2
    • risico [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • op straat loop je het risico aangereden te worden2

Vertaal Matrix voor risk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avonturen adventures; fortunes
durven dare; daring; risking; venturing
risico endangerment; hazard; jeopardy; peril; risk beezer; bold venture; gamble; hazardous business; hazardous undertaking; risky enterprise; risky undertaking; risky venture; shot; venture; wager
wagen auto; automobile; car; dare; daring; horse cart; risking; vehicle; venturing
- danger; peril; risk of exposure; risk of infection
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avonturen adventure; dare; dare to; risk
durven adventure; dare; dare to; risk
riskeren adventure; dare; dare to; risk
wagen adventure; dare; dare to; risk
- adventure; chance; gamble; hazard; lay on the line; put on the line; run a risk; take a chance; take chances

Verwante woorden van "risk":


Synoniemen voor "risk":


Verwante definities voor "risk":

  1. a venture undertaken without regard to possible loss or injury1
    • he saw the rewards but not the risks of crime1
  2. the probability of being exposed to an infectious agent1
  3. the probability of becoming infected given that exposure to an infectious agent has occurred1
  4. a source of danger; a possibility of incurring loss or misfortune1
  5. take a risk in the hope of a favorable outcome1
  6. expose to a chance of loss or damage1
    • We risked losing a lot of money in this venture1
    • Why risk your life?1
  7. A type of work item, recording a possible event with an undesirable outcome. Risks must be identified, assigned, and if the impact is probably and really undesirable, mitigated.3

Wiktionary: risk

risk
noun
  1. possible, usually negative, outcome
  2. likelihood of a negative outcome
  3. potential (conventionally negative) impact of an event
verb
  1. to incur risk to something
  2. to incur risk of something
  3. to incur risk by something
risk
noun
  1. een mogelijk gevaar voor schade
Cross Translation:
FromToVia
• risk → risqueren; riskeren ↔ riskieren — etwas wagen, sich etwas trauen
• risk → gewaagdheid; risico; waag; waagstuk; onzekerheid; spanning ↔ aléa — désuet|fr chance bonne ou mauvaise.
• risk → kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen; zich vermetelen ↔ aventurer — hasarder, mettre à l’aventure.
• risk → kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen; bestaan; durven; zich vermetelen ↔ oser — Avoir la hardiesse, l’audace de dire, de faire quelque chose.
• risk → gewaagdheid; risico; waag; waagstuk ↔ risque — possibilité d’un événement négatif, péril possible, hasard dangereux.
• risk → kans lopen; op het spel zetten; risico lopen; riskeren; wagen ↔ risquer — hasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0389 seconde
Page rendered in 1.0 seconds