Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- ringing:
-
ring:
- ring; soort sieraad; piste; wielerbaan; cirkel; kring; rondje; kringel; kringvormig; keten; ketting; aaneenschakeling; snoer; cirkelvorm; telefonisch bericht; belletje; telefoontje; overgaan
- bellen; aanbellen; opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen; telefoneren; door de telefoon praten; luiden; bonzen; beieren; kringen vormen; overgaan
-
Wiktionary:
- ring → ring
- ring → omringen, bellen, klinken, rinkelen, luiden, weergalmen, beieren, opbellen, telefoneren, aanbellen, overgaan
- ring → luiden, schellen, aanbellen, bellen, opbellen, telefoneren, aanroepen, klinken, beugel, ring, wal, zand, arena, kampplaats, krijt, piste, strijdperk, cirkel, gezelschap, kring, patrouille, ronde, aflopen, beieren, galmen, kleppen, schalmen, overgaan, gaan, slaan, kletteren, klingelen, rinkelen, tingelen
Engels
Uitgebreide vertaling voor ringing (Engels) in het Nederlands
ringing:
-
ringing (resonant; resounding; sounding)
-
ringing (clear; clear sounding)
duidelijk klinkend; helderklinkend-
duidelijk klinkend bijvoeglijk naamwoord
-
helderklinkend bijvoeglijk naamwoord
-
-
ringing (sounding; resonant; resounding)
-
the ringing (ringing the bell)
-
the ringing (chiming; tolling; clanging; bell-sounding; bell-tolling; bell-ringing)
Vertaal Matrix voor ringing:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanbellen | ringing; ringing the bell | |
bellen | ringing; ringing the bell | call |
gebeier | bell-ringing; bell-sounding; bell-tolling; chiming; clanging; ringing; tolling | |
gelui | bell-ringing; bell-sounding; bell-tolling; chiming; clanging; ringing; tolling | |
klokgelui | bell-ringing; bell-sounding; bell-tolling; chiming; clanging; ringing; tolling | |
- | plangency; resonance; reverberance; ring; sonority; sonorousness; tintinnabulation; vibrancy | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanbellen | call; ring; ring the doorbell | |
bellen | call; call up; give a ring; make a call; phone; phone someone; ring; ring the doorbell; ring up; sound; telephone | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klankvol | resonant; resounding; ringing; sounding | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
duidelijk klinkend | clear; clear sounding; ringing | |
helderklinkend | clear; clear sounding; ringing | |
klinkend | resonant; resounding; ringing; sounding |
Verwante woorden van "ringing":
Synoniemen voor "ringing":
Antoniemen van "ringing":
Verwante definities voor "ringing":
ringing vorm van ring:
-
the ring (sort of jewellery)
– jewelry consisting of a circlet of precious metal (often set with jewels) worn on the finger 1 -
the ring (cycling track; velodrome; circus; bicycle track)
-
the ring (circle)
– a toroidal shape 1 -
the ring (circle)
– a toroidal shape 1 -
the ring (circle)
– a toroidal shape 1 -
the ring (chain; chainlet; circlet; row)
-
the ring (circlet; circular shape)
-
the ring (telephonic message; phone call; call)
-
the ring
– A sound, vibration, visual clue, or any other indication that a call is coming in. 2
-
to ring (ring the doorbell; call)
– ring or echo with sound 1 -
to ring (telephone; sound; call; make a call; phone; call up; phone someone; give a ring; ring up)
– get or try to get into communication (with someone) by telephone 1bellen; opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen-
telefoontje plegen werkwoord (pleeg telefoontje, pleegt telefoontje, pleegde telefoontje, pleegden telefoontje, telefoontje gepleegd)
-
iemand opbellen werkwoord
-
to ring (phone someone; phone; make a call; telephone; call up; ring up; give a ring)
– get or try to get into communication (with someone) by telephone 1 -
to ring (brush against; bump against; call; tinkle)
-
to ring (chime; sound)
-
to ring (make rings)
kringen vormen-
kringen vormen werkwoord (vorm kringen, vormt kringen, vormde kringen, vormden kringen, kringen gevormd)
-
-
to ring
– To create a sound, vibration, visual cue, or any other indication that the user has an incoming call. 2
Conjugations for ring:
present
- ring
- ring
- rings
- ring
- ring
- ring
simple past
- rang
- rang
- rang
- rang
- rang
- rang
present perfect
- have rung
- have rung
- has rung
- have rung
- have rung
- have rung
past continuous
- was ringing
- were ringing
- was ringing
- were ringing
- were ringing
- were ringing
future
- shall ring
- will ring
- will ring
- shall ring
- will ring
- will ring
continuous present
- am ringing
- are ringing
- is ringing
- are ringing
- are ringing
- are ringing
subjunctive
- be rung
- be rung
- be rung
- be rung
- be rung
- be rung
diverse
- ring!
- let's ring!
- rung
- ringing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor ring:
Verwante woorden van "ring":
Synoniemen voor "ring":
Antoniemen van "ring":
Verwante definities voor "ring":
Wiktionary: ring
ring
Cross Translation:
noun
ring
-
round piece of (precious) metal worn around the finger
- ring → ring
-
place where some sports take place
- ring → ring
-
astronomy: a formation of various pieces of material orbiting around a planet
- ring → ring
-
to surround or enclose
- ring → omringen
-
to produce the sound of a bell or a similar sound
-
to make produce sound
- ring → luiden; weergalmen; beieren
-
of something spoken or written, to appear to be, to seem, to sound
-
to telephone someone
- ring → opbellen; telefoneren
verb
-
bij iemand (aan de deur) bellen
-
een bepaalde klank voortbrengen
-
doen klinken, gewoonlijk van een bel
-
een belsignaal laten klinken
Cross Translation: