Engels

Uitgebreide vertaling voor results (Engels) in het Nederlands

results:

results [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the results (consequences)
    de resultaten; de gevolgen; de uitvloeisels
  2. the results (consequences; effects; outcomes)
    de gevolgen; de effecten
    • gevolgen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • effecten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. the results
    de uitkomsten
  4. the results
    de pandbrieven; de effecten
  5. the results (result set)
    – The set of records that results from running a query or applying a filter. 1

Vertaal Matrix voor results:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effecten consequences; effects; outcomes; results participations; securities; shares; stocks; stocks and bonds; stocks and shares
gevolgen consequences; effects; outcomes; results
pandbrieven results
resultaten consequences; results
uitkomsten results
uitvloeisels consequences; results
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
resultatenset result set; results

Verwante woorden van "results":


Verwante definities voor "results":

  1. The set of records that results from running a query or applying a filter.1

Wiktionary: results


Cross Translation:
FromToVia
results bevinding BefundErgebnis einer Prüfung, eines Tests, Bericht darüber

results vorm van result:

result [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the result (consequence; outcome; fruit)
    – a phenomenon that follows and is caused by some previous phenomenon 2
    de consequentie; het gevolg; het voortvloeisel; het uitvloeisel
  2. the result
    het resultaat; de uitkomst; de afloop
    • resultaat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • uitkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • afloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the result (consequence; effect)
    het resultaat; het effect; het gevolg
    • resultaat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • effect [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gevolg [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the result (conclusion; final result; upshot)
    de conclusie; de gevolgtrekking; de slotsom; eindsom
  5. the result (climax; highest point; peak; )
    het hoogtepunt; de climax
    • hoogtepunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • climax [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. the result (sum; arithmetical problem; answer)
    de rekensom; rekenopgave

to result werkwoord (results, resulted, resulting)

  1. to result (course; stream; flow)

Conjugations for result:

present
  1. result
  2. result
  3. results
  4. result
  5. result
  6. result
simple past
  1. resulted
  2. resulted
  3. resulted
  4. resulted
  5. resulted
  6. resulted
present perfect
  1. have resulted
  2. have resulted
  3. has resulted
  4. have resulted
  5. have resulted
  6. have resulted
past continuous
  1. was resulting
  2. were resulting
  3. was resulting
  4. were resulting
  5. were resulting
  6. were resulting
future
  1. shall result
  2. will result
  3. will result
  4. shall result
  5. will result
  6. will result
continuous present
  1. am resulting
  2. are resulting
  3. is resulting
  4. are resulting
  5. are resulting
  6. are resulting
subjunctive
  1. be resulted
  2. be resulted
  3. be resulted
  4. be resulted
  5. be resulted
  6. be resulted
diverse
  1. result!
  2. let's result!
  3. resulted
  4. resulting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor result:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afloop result bleed; expiration
climax climax; culmination; highest point; peak; pinnacle; result; summit; termination; top; zenith
conclusie conclusion; final result; result; upshot concluding observations; concluding remarks; conclusion; in conclusion; termination
consequentie consequence; fruit; outcome; result
effect consequence; effect; result consequence; effect
eindsom conclusion; final result; result; upshot
gevolg consequence; effect; fruit; outcome; result accepting; bringing about; carrying out; court; court circle; court dignitaries; effect; obeying; royal household
gevolgtrekking conclusion; final result; result; upshot
hoogtepunt climax; culmination; highest point; peak; pinnacle; result; summit; termination; top; zenith apex; climax; culminating point; peak; pinnacle; summit; top; zenith
rekenopgave answer; arithmetical problem; result; sum
rekensom answer; arithmetical problem; result; sum
resultaat consequence; effect; result
slotsom conclusion; final result; result; upshot
uitkomst result answer; benefit; gain; output; profit; resolution; return; solution; yield
uitvloeisel consequence; fruit; outcome; result
voortvloeisel consequence; fruit; outcome; result
- answer; consequence; effect; event; final result; issue; outcome; resolution; resultant; resultant role; solution; solvent; termination; upshot
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
resultaat arrive at; end up; lead to; result in; turn out; work out
voortvloeien uit course; flow; result; stream
- ensue; lead; leave
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- answer; effect

Verwante woorden van "result":


Synoniemen voor "result":


Verwante definities voor "result":

  1. the semantic role of the noun phrase whose referent exists only by virtue of the activity denoted by the verb in the clause2
  2. a statement that solves a problem or explains how to solve the problem2
    • he computed the result to four decimal places2
  3. something that results2
    • he listened for the results on the radio2
  4. a phenomenon that follows and is caused by some previous phenomenon2
  5. come about or follow as a consequence2
    • nothing will result from this meeting2
  6. issue or terminate (in a specified way, state, etc.); end2
    • result in tragedy2
  7. have as a result or residue2

Wiktionary: result

result
verb
  1. to proceed, spring, or rise, as a consequence
  2. to come out
noun
  1. that which results
  2. fruit, beneficial or tangible effect
result
noun
  1. een uitkomst

Cross Translation:
FromToVia
result uitslag; resultaat Ergebnis — das, was bei einem Vorgang herauskommt
result resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien; belenden; grenzen aan; besturen; brengen; leiden; geleiden; voeren; uitgaan; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; bereiken; behalen; inhalen; reiken tot; leiden tot; uitdraaien op; uitlopen op aboutirtoucher par un bout.
result beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
result afstammen; het gevolg zijn van; ontspruiten; voortkomen provenirprocéder, venir, dériver, résulter.
result afloop; gevolg; resultaat; uitkomst; uitslag; uitvloeisel; voortvloeisel résultat — Ce qui résulter, ce qui s’ensuivre d’une délibération, d’un principe, d’une opération, d’un événement, etc.
result resulteren; uitkomen; volgen; voortkomen; voortspruiten; voortvloeien résulter — S’ensuivre. — note Il s’emploie pour marquer les inductions, les conséquences qu’on tirer d’un discours, d’un raisonnement, d’un examen, d’une recherche, etc.

Verwante vertalingen van results