Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. regarding:
  2. regard:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor regarding:
    • betrekking hebben op , op het vlak van, betrekking op, op het gebied van


Engels

Uitgebreide vertaling voor regarding (Engels) in het Nederlands

regarding:


Vertaal Matrix voor regarding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
standpunt angle; aspect; attitude; conception; idea; interpretation; notion; opinion; outlook; perspective; point of view; position; reading; stand; standpoint; version; view; vision; way of thinking
PhraseVerwante vertalingenAndere vertalingen
naar aanleiding van concerning; following; in regards to; in response to; regarding; with regards to
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
standpunt regarding
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
ten opzichte van regarding in comparison with

Verwante woorden van "regarding":


Wiktionary: regarding

regarding
adjective
  1. waar het over gaat
preposition
  1. wat betreft

Cross Translation:
FromToVia
regarding ten opzicht; voor wat betreft; v.w.b. bezüglichmit Genitiv: in Bezug auf, im Hinblick auf
regarding ten opzichte van; t.o.v. hinsichtlichmit Genitiv: bezogen auf, in Hinsicht auf
regarding aan; aangaande; betreffende; bij; met; over; van; in; jegens; om; op; te; tot; voor; binnen; per; naar; tegen enTraductions à trier suivant le sens

regarding vorm van regard:

to regard werkwoord (regards, regarded, regarding)

  1. to regard (concern; affect; touch)
    betreffen; aangaan; raken
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • raken werkwoord (raak, raakt, raakte, raakten, geraakt)
  2. to regard (concern; affect; relate to; touch)
    betreffen; aangaan; slaan op
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • slaan op werkwoord (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, geslagen op)
  3. to regard (think it over; consider; think out)
    beschouwen; overwegen; overdenken; afwegen
    • beschouwen werkwoord (beschouw, beschouwt, beschouwde, beschouwden, beschouwd)
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  4. to regard (think; deem; reckon)
    achten
    • achten werkwoord (acht, achtte, achtten, geacht)

Conjugations for regard:

present
  1. regard
  2. regard
  3. regards
  4. regard
  5. regard
  6. regard
simple past
  1. regarded
  2. regarded
  3. regarded
  4. regarded
  5. regarded
  6. regarded
present perfect
  1. have regarded
  2. have regarded
  3. has regarded
  4. have regarded
  5. have regarded
  6. have regarded
past continuous
  1. was regarding
  2. were regarding
  3. was regarding
  4. were regarding
  5. were regarding
  6. were regarding
future
  1. shall regard
  2. will regard
  3. will regard
  4. shall regard
  5. will regard
  6. will regard
continuous present
  1. am regarding
  2. are regarding
  3. is regarding
  4. are regarding
  5. are regarding
  6. are regarding
subjunctive
  1. be regarded
  2. be regarded
  3. be regarded
  4. be regarded
  5. be regarded
  6. be regarded
diverse
  1. regard!
  2. let's regard!
  3. regarded
  4. regarding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

regard [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the regard (appreciation; esteem; respect)
    de waardering; het respect; de achting
    • waardering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • respect [het ~] zelfstandig naamwoord
    • achting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the regard (esteem; respect; estimation)
    de hoogachting; het respect; de achting; de eerbied; de eerbiediging
  3. the regard (esteem; awe; respect; observance; deference)
    het respect; het ontzag; de eerbied; de achting
    • respect [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ontzag [het ~] zelfstandig naamwoord
    • eerbied [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • achting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the regard (veneration; worship; reverence; )
    eerbiedigen; aanbidden; de verheerlijking; de eerbied; verheffen; de verering

Vertaal Matrix voor regard:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbidden adoration; deference; regard; respect; reverence; veneration; worship
aangaan concerning
achten honours; respecting
achting appreciation; awe; deference; esteem; estimation; observance; regard; respect distinction; rank; renown; reputation; standing
afwegen considering
betreffen concerning
eerbied adoration; awe; deference; esteem; estimation; observance; regard; respect; reverence; veneration; worship
eerbiedigen adoration; deference; regard; respect; reverence; veneration; worship
eerbiediging esteem; estimation; regard; respect observance; respect
hoogachting esteem; estimation; regard; respect
ontzag awe; deference; esteem; observance; regard; respect
overwegen considering
raken affecting; concerning; touching
respect appreciation; awe; deference; esteem; estimation; observance; regard; respect
verering adoration; deference; regard; respect; reverence; veneration; worship homage; honouring; inauguration; toast; tribute
verheerlijking adoration; deference; regard; respect; reverence; veneration; worship glorification; idolizing
verheffen adoration; deference; regard; respect; reverence; veneration; worship
waardering appreciation; esteem; regard; respect rating
- attentiveness; compliments; esteem; gaze; heed; paying attention; respect; wish
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbidden adore; glorify; idolise; idolize; looking exalted; pray to; worship
aangaan affect; concern; regard; relate to; touch affect; concern; enter; enter into; start; take upon oneself; tie on to; touch; undertake
achten deem; reckon; regard; respect; think esteem; esteem highly; have a high regard for; hold in great esteem; praise; respect; value highly
afwegen consider; regard; think it over; think out assess; calculate; consider; estimate; think over; weigh; weigh carefully; weigh out
beschouwen consider; regard; think it over; think out contemplate; meditate on; muse on; ponder on; reflect on
betreffen affect; concern; regard; relate to; touch
eerbiedigen esteem; esteem highly; have a high regard for; hold in great esteem; keep promise; keep to it; obey; praise; respect; stick to; value highly
overdenken consider; regard; think it over; think out consider; contemplate; meditate on; muse on; ponder on; reflect on; think over
overwegen consider; regard; think it over; think out consider; deliberate; discuss; have a conference; hold session; meet; reflect; think it over; think over
raken affect; concern; regard; touch affect; concern; end up at; fall; hit; impress; influence; land; move; strike; touch
slaan op affect; concern; regard; relate to; touch
verheffen rise
- affect; consider; involve; reckon; see; view

Verwante woorden van "regard":


Synoniemen voor "regard":


Antoniemen van "regard":

  • inattentiveness; disesteem; disrespect

Verwante definities voor "regard":

  1. a long fixed look1
  2. paying particular notice (as to children or helpless people)1
  3. (usually preceded by `in') a detail or point1
  4. an attitude of admiration or esteem1
  5. (usually plural) a polite expression of desire for someone's welfare1
    • give him my kind regards1
  6. a feeling of friendship and esteem1
    • she mistook his manly regard for love1
  7. the condition of being honored (esteemed or respected or well regarded)1
    • a man who has earned high regard1
  8. deem to be1
  9. look at attentively1
  10. connect closely and often incriminatingly1

Wiktionary: regard

regard
noun
  1. concern for another
regard
verb
  1. bekijken als
  2. denken over

Cross Translation:
FromToVia
regard beschouwen; nagaan; overwegen; rekening houden met considérerregarder attentivement.
regard achting; tel estimeopinion favorable que l’on avoir de quelqu’un, fonder sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus.
regard blikken; kijken; bekijken; kijken naar; schouwen; toekijken; toezien; aangaan; betreffen; gelden; raken regarder — voir, observer