Recession in het Nederlands vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

recession:
- recessie; malaise; slapheid; slapte; prijsverlaging; deflatie; prijsdaling; baisse
Wiktionary:
- recession → terugtrekking, terugtocht, recessie, uittredeprocessie
- recession → recessie

Engels

Uitgebreide vertaling voor recession (Engels) in het Nederlands

the recession
de recessie
- recessie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the recession (malaise; slump; depression; dejection)
de malaise; de slapheid; de slapte
- malaise [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slapheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the recession (drop in prices; reduction; rebate; discount; price-cut; fall; weakness; sell short; softness)
de prijsverlaging; de deflatie; de prijsdaling; de baisse
- prijsverlaging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- deflatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- prijsdaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- baisse [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
baisse	discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness
deflatie	discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness	deflation; drop in price; fall in price; price cut; price reduction
malaise	dejection; depression; malaise; recession; slump
prijsdaling	discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness	deflation; drop in price; fall in price; price cut; price reduction
prijsverlaging	discount; drop in prices; fall; price-cut; rebate; recession; reduction; sell short; softness; weakness	cut; deduction; deflation; discount; drop in price; fall in price; price cut; price reduction; rebate
recessie	recession
slapheid	dejection; depression; malaise; recession; slump	feebleness; frailty; lack of energy; languor; lethargy; slackness; trivial; weakness
slapte	dejection; depression; malaise; recession; slump	feebleness; frailty; indolence; inertia; inertness; laziness; lethargy; listlessness; ponderousness; slackness; sloth; slowness; sluggishness; tardiness; trivial; unwieldiness; weakness
-	ceding back; corner; niche; receding; recess; recessional

the act of becoming more distant¹
the act of ceding back¹
the withdrawal of the clergy and choir from the chancel to the vestry at the end of a church service¹
a small concavity¹
the state of the economy declines; a widespread decline in the GDP and employment and trade lasting from six months to a year¹

recession

noun

act or an instance of receding
- recession → terugtrekking; terugtocht
a period of reduced economic activity
- recession → recessie
ceremonial filing out of clergy and/or choir at the end of a church service
- recession → uittredeprocessie

recession

noun

economie|nld een periode waarin de omvang van de economie krimpt
- recessie → recession

Cross Translation:

From	To	Via
• recession	→ recessie	↔ Rezession — Wirtschaft: Phase abgeschwächten Wirtschaftswachstums oder schrumpfenden Bruttoinlandsprodukts