Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- rationalize:
-
Wiktionary:
- rationalize → reorganiseren, saneren, hervormen, reformeren, rechtop zetten, verhogen, herstellen, herbouwen, reconstrueren, weer vlot trekken, doen opmerken, noteren
Engels
Uitgebreide vertaling voor rationalize (Engels) in het Nederlands
rationalize:
-
to rationalize (rationalise)
rationaliseren-
rationaliseren werkwoord
-
Conjugations for rationalize:
present
- rationalize
- rationalize
- rationalizes
- rationalize
- rationalize
- rationalize
simple past
- rationalized
- rationalized
- rationalized
- rationalized
- rationalized
- rationalized
present perfect
- have rationalized
- have rationalized
- has rationalized
- have rationalized
- have rationalized
- have rationalized
past continuous
- was rationalizing
- were rationalizing
- was rationalizing
- were rationalizing
- were rationalizing
- were rationalizing
future
- shall rationalize
- will rationalize
- will rationalize
- shall rationalize
- will rationalize
- will rationalize
continuous present
- am rationalizing
- are rationalizing
- is rationalizing
- are rationalizing
- are rationalizing
- are rationalizing
subjunctive
- be rationalized
- be rationalized
- be rationalized
- be rationalized
- be rationalized
- be rationalized
diverse
- rationalize!
- let's rationalize!
- rationalized
- rationalizing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor rationalize:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rationaliseren | rationalise; rationalize | |
- | apologise; apologize; cut; excuse; justify; prune; rationalise |
Verwante woorden van "rationalize":
Synoniemen voor "rationalize":
Verwante definities voor "rationalize":
Wiktionary: rationalize
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rationalize | → reorganiseren; saneren; hervormen; reformeren | ↔ reformer — Former de nouveau. |
• rationalize | → rechtop zetten; verhogen; herstellen; reorganiseren; saneren; herbouwen; reconstrueren; weer vlot trekken; doen opmerken; noteren | ↔ relever — remettre debout ce qui était tomber ; remettre une chose dans la situation où elle doit être, une personne dans son attitude naturelle. |