Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal puzzle

Vertaal puzzle van Engels naar Nederlands

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

puzzle:
- probleem; hersenbreker; puzzel
- puzzels oplossen; puzzelen; plussen
Wiktionary:
- puzzle → mysterie, raadsel, puzzel, hersenbreker
- puzzle → verbijsteren
- puzzle → raadsel, onthutsen, ontstellen, ontzetten, verbijsteren, verbluffen, vertroebelen, verduisteren, dooreenhalen, van zijn stuk brengen, verwarren, verwisselen, agiteren, ophitsen, opruien, opstoken, opwinden, schudden, puzzel

Engels

Uitgebreide vertaling voor puzzle (Engels) in het Nederlands

puzzle:

puzzle [the ~] zelfstandig naamwoord

the puzzle (brainteaser; braintwister; riddle)
het probleem; de hersenbreker; de puzzel
- probleem [het ~] zelfstandig naamwoord
- hersenbreker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- puzzel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to puzzle werkwoord (puzzles, puzzled, puzzling)

to puzzle (solve crossword puzzles; do jigsaw puzzles)
puzzels oplossen; puzzelen
- puzzels oplossen werkwoord
- puzzelen werkwoord (puzzel, puzzelt, puzzelde, puzzelden, gepuzzeld)
to puzzle (break one's head)
plussen
- plussen werkwoord (plus, plust, pluste, plusten, geplust)

Conjugations for puzzle:

present

puzzle
puzzle
puzzles
puzzle
puzzle
puzzle

simple past

puzzled
puzzled
puzzled
puzzled
puzzled
puzzled

present perfect

have puzzled
have puzzled
has puzzled
have puzzled
have puzzled
have puzzled

past continuous

was puzzling
were puzzling
was puzzling
were puzzling
were puzzling
were puzzling

future

shall puzzle
will puzzle
will puzzle
shall puzzle
will puzzle
will puzzle

continuous present

am puzzling
are puzzling
is puzzling
are puzzling
are puzzling
are puzzling

subjunctive

be puzzled
be puzzled
be puzzled
be puzzled
be puzzled
be puzzled

diverse

puzzle!
let's puzzle!
puzzled
puzzling

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor puzzle:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hersenbreker	brainteaser; braintwister; puzzle; riddle
probleem	brainteaser; braintwister; puzzle; riddle	assignment; case; complication; difficulty; matter; problem; problematical case; problems; question; statement; summary; task
puzzel	brainteaser; braintwister; puzzle; riddle
-	mystifier; puzzler; teaser
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
plussen	break one's head; puzzle
puzzelen	do jigsaw puzzles; puzzle; solve crossword puzzles
puzzels oplossen	do jigsaw puzzles; puzzle; solve crossword puzzles
-	baffle; beat; bewilder; get; mystify; perplex; pose; stick; vex

Verwante woorden van "puzzle":

puzzling, puzzlement, puzzles

Synoniemen voor "puzzle":

puzzler; mystifier; teaser; problem
plaything; toy
perplex; vex; stick; get; mystify; baffle; beat; pose; bewilder; flummox; stupefy; nonplus; gravel; amaze; dumbfound; confuse; throw; fox; befuddle; fuddle; bedevil; confound; discombobulate; puzzle over; puzzle out
chew over; think over; meditate; ponder; excogitate; contemplate; muse; reflect; mull; mull over; ruminate; speculate

Verwante definities voor "puzzle":

a game that tests your ingenuity¹
a particularly baffling problem that is said to have a correct solution¹
- he loved to solve chessmate puzzles¹
be a mystery or bewildering to¹
be uncertain about; think about without fully understanding or being able to decide¹
- We puzzled over her sudden departure¹

Wiktionary: puzzle

puzzle

noun

anything difficult to understand or make sense of
- puzzle → mysterie; raadsel
game for one person
- puzzle → puzzel; raadsel; hersenbreker
riddle
- puzzle → raadsel

verb

to perplex
- puzzle → verbijsteren

puzzle

noun

een raadsel of moeilijke opgave die men als tijdverdrijf probeert op te lossen
- puzzel → puzzle; jigsaw
iets waarnaar men moet raden
- raadsel → riddle; enigma; mystery; puzzle

Cross Translation:

From	To	Via
• puzzle	→ raadsel	↔ Rätsel — Aufgabe, in Form einer Frage oder auch in graphischer Form, die durch Raten und Nachdenken zu lösen ist
• puzzle	→ raadsel	↔ Rätsel — ungelöste Fragestellung, ein Mysterium
• puzzle	→ onthutsen; ontstellen; ontzetten; verbijsteren; verbluffen	↔ stupéfier — engourdir, diminuer ou suspendre le sentiment et le mouvement.
• puzzle	→ vertroebelen; verduisteren; dooreenhalen; van zijn stuk brengen; verwarren; verwisselen; agiteren; ophitsen; opruien; opstoken; opwinden; schudden	↔ troubler — rendre trouble.
• puzzle	→ puzzel; raadsel	↔ énigme — Jeu d’esprit

Verwante vertalingen van puzzle

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University