Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- put together:
-
Wiktionary:
- put together → ineenzetten
- put together → afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen, aaneenschakelen, bijeenbinden, samenbinden, verbinden, aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen, afstellen, passend maken, verstellen, instellen, bijdoen, bijmengen, bijvoegen, toegeven, toevoegen
Engels
Uitgebreide vertaling voor put together (Engels) in het Nederlands
put together:
-
to put together (form)
-
to put together (build)
in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten-
in elkaar timmeren werkwoord (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
-
ineentimmeren werkwoord (timmer ineen, timmert ineen, timmerde ineen, timmerden ineen, ineengetimmerd)
-
timmerend in elkaar zetten werkwoord
-
-
to put together
-
to put together (combine; add; mix; bind)
-
to put together (place together; place next to each other)
samenplaatsen; naast elkaar plaatsen; bijeen plaatsen-
samenplaatsen werkwoord
-
naast elkaar plaatsen werkwoord (plaats naast elkaar, plaatst naast elkaar, plaatste naast elkaar, plaatsten naast elkaar, naast elkaar geplaatst)
-
bijeen plaatsen werkwoord
-
Conjugations for put together:
present
- put together
- put together
- puts together
- put together
- put together
- put together
simple past
- put together
- put together
- put together
- put together
- put together
- put together
present perfect
- have put together
- have put together
- has put together
- have put together
- have put together
- have put together
past continuous
- was putting together
- were putting together
- was putting together
- were putting together
- were putting together
- were putting together
future
- shall put together
- will put together
- will put together
- shall put together
- will put together
- will put together
continuous present
- am putting together
- are putting together
- is putting together
- are putting together
- are putting together
- are putting together
subjunctive
- be put together
- be put together
- be put together
- be put together
- be put together
- be put together
diverse
- put together!
- let's put together!
- put together
- putting together
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the put together (go shares)
Vertaal Matrix voor put together:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
samendoen | go shares; put together | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bijeen plaatsen | place next to each other; place together; put together | |
bijeen zetten | put together | |
formeren | form; put together | |
in elkaar timmeren | build; put together | beat up; castigate; drub; flog; lash; rack; trash; trounce; whack; whip |
ineentimmeren | build; put together | |
naast elkaar plaatsen | place next to each other; place together; put together | |
samendoen | act together; be partners; cooperate; do together; go shares; work together | |
samenplaatsen | place next to each other; place together; put together | |
samenschikken | add; bind; combine; mix; put together | |
timmerend in elkaar zetten | build; put together | |
- | assemble; piece; set up; tack; tack together | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | put together some sort of |
Synoniemen voor "put together":
Antoniemen van "put together":
Verwante definities voor "put together":
Wiktionary: put together
put together
Cross Translation:
verb
-
in elkaar zetten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• put together | → afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen | ↔ assembler — mettre ensemble. |
• put together | → aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |