Engels

Uitgebreide vertaling voor preparing (Engels) in het Nederlands

preparing:

preparing [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the preparing
    voorbereiden
  2. the preparing
    toebereiden

Vertaal Matrix voor preparing:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toebereiden preparing
voorbereiden preparing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toebereiden marinade; pickle; prepare; season; spice
voorbereiden make preparations; prepare

Verwante woorden van "preparing":


Wiktionary: preparing


Cross Translation:
FromToVia
preparing toebereiding; bereiding; voorbereiding préparationaction par laquelle on préparer, on se prépare.

prepare:

to prepare werkwoord (prepares, prepared, preparing)

  1. to prepare (make preparations)
    voorbereiden; voorbereiding treffen
  2. to prepare (introduce)
    voorbereiden op; inwerken; prepareren
    • voorbereiden op werkwoord
    • inwerken werkwoord (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)
    • prepareren werkwoord (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
  3. to prepare (kit out; fit out; rig out)
    uitrusten; toerusten; zich uitrusten
    • uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)
    • toerusten werkwoord (rust toe, rustte toe, rustten toe, toegerust)
    • zich uitrusten werkwoord
  4. to prepare (brew; cook; make ready)
    bereiden; klaarmaken; prepareren; brouwen; iets toebereiden
    • bereiden werkwoord (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken werkwoord (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • prepareren werkwoord (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • brouwen werkwoord (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
    • iets toebereiden werkwoord
  5. to prepare (create; make; conceptualize; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  6. to prepare
    bereiden; klaarmaken; gereed maken; toebereiden; brouwen
    • bereiden werkwoord (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken werkwoord (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • gereed maken werkwoord (maak gereed, maakt gereed, maakte gereed, maakten gereed, gereed gemaakt)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)
    • brouwen werkwoord (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
  7. to prepare
    prepareren; voorbewerken; voorwerken
    • prepareren werkwoord (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • voorbewerken werkwoord (bewerk voor, bewerkt voor, bewerkte voor, bewerkten voor, voorbewerkt)
    • voorwerken werkwoord (werk voor, werkt voor, werkte voor, werkten voor, voorgewerkt)
  8. to prepare
    klaarmaken; voorbereidingen treffen
  9. to prepare (make ready; get ready)
  10. to prepare (teach; instruct; train)
    onderwijzen; bijbrengen; doceren; onderrichten
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • bijbrengen werkwoord (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
    • doceren werkwoord (doceer, doceert, doceerde, doceerden, gedoceerd)
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  11. to prepare (instruct; inform; brief; )
    inlichten; voorlichten; onderrichten
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
    • voorlichten werkwoord
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)

Conjugations for prepare:

present
  1. prepare
  2. prepare
  3. prepares
  4. prepare
  5. prepare
  6. prepare
simple past
  1. prepared
  2. prepared
  3. prepared
  4. prepared
  5. prepared
  6. prepared
present perfect
  1. have prepared
  2. have prepared
  3. has prepared
  4. have prepared
  5. have prepared
  6. have prepared
past continuous
  1. was preparing
  2. were preparing
  3. was preparing
  4. were preparing
  5. were preparing
  6. were preparing
future
  1. shall prepare
  2. will prepare
  3. will prepare
  4. shall prepare
  5. will prepare
  6. will prepare
continuous present
  1. am preparing
  2. are preparing
  3. is preparing
  4. are preparing
  5. are preparing
  6. are preparing
subjunctive
  1. be prepared
  2. be prepared
  3. be prepared
  4. be prepared
  5. be prepared
  6. be prepared
diverse
  1. prepare!
  2. let's prepare!
  3. prepared
  4. preparing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor prepare:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereiden composing; preparation
klaarmaken composing; preparation
maken creating; fabrication; making; manufacture; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
scheppen creating; making; spades
toebereiden preparing
voorbereiden preparing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereiden brew; cook; make ready; prepare
bijbrengen instruct; prepare; teach; train educate; learn; teach
brouwen brew; cook; make ready; prepare
doceren instruct; prepare; teach; train
gereed maken prepare
gereedmaken get ready; make ready; prepare
iets toebereiden brew; cook; make ready; prepare
in het leven roepen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare
inlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train inform; make known; notify; send word
inwerken introduce; prepare affect
klaarmaken brew; cook; make ready; prepare accomplish; bring to an end; complete; end; finish; get done; get ready
maken conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare construct; create; fabricate; fix; form; knead; make; manufacture; massage; mend; model; mould; produce; repair; restore; shape
onderrichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
onderwijzen instruct; prepare; teach; train educate; learn; qualify; study; studying; teach
prepareren brew; cook; introduce; make ready; prepare
scheppen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare dig out; dig up; excavate; exhume; expose; ladle; lay open; open up; spoon; unearth
toebereiden prepare marinade; pickle; season; spice
toerusten fit out; kit out; prepare; rig out
uitrusten fit out; kit out; prepare; rig out repose; rest; take a rest
voorbereiden make preparations; prepare
voorbereiden op introduce; prepare
voorbereiding treffen make preparations; prepare
voorbereidingen treffen prepare
voorbewerken prepare
voorlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
voorwerken prepare work in advance
zich uitrusten fit out; kit out; prepare; rig out
- cook; develop; devise; educate; fix; gear up; get up; groom; machinate; make; organise; organize; ready; set; set up; train
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- cook; dress; make

Verwante woorden van "prepare":


Synoniemen voor "prepare":


Verwante definities voor "prepare":

  1. make ready or suitable or equip in advance for a particular purpose or for some use, event, etc1
    • prepare for war1
  2. undergo training or instruction in preparation for a particular role, function, or profession1
  3. create by training and teaching1
  4. arrange by systematic planning and united effort1
  5. prepare for eating by applying heat1
  6. to prepare verbally, either for written or spoken delivery1
    • prepare a report1
    • prepare a speech1
  7. lead up to and soften by sounding the dissonant note in it as a consonant note in the preceding chord1
    • prepare the discord in bar 1391
  8. educate for a future role or function1
    • The prince was prepared to become King one day1

Wiktionary: prepare

prepare
verb
  1. to make ready for a specific future purpose
prepare
verb
  1. voorbereiden
  2. handelingen verrichten die een latere gebeurtenis mogelijk moeten maken
  3. bereiden

Cross Translation:
FromToVia
prepare instellen einstellen — (reflexiv) sich auf etwas vorbereiten
prepare voorbereiden vorbereiten — etwas, jemanden oder sich selbst einer Voraussicht oder ZukunftErwartung anpassen; so ändern, dass es sich bei den erwarteten Ereignissen positiv auswirkt
prepare bereiden; klaarmaken; toebereiden; verzetten; voltooien apprêterpréparer, mettre en état.
prepare aanmaken; bereiden; toebereiden; voorbereiden préparerapprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner.

Verwante vertalingen van preparing