Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- postulating:
- postulate:
-
Wiktionary:
- postulate → postulaat
Engels
Uitgebreide vertaling voor postulating (Engels) in het Nederlands
postulating:
-
the postulating (advancing)
Vertaal Matrix voor postulating:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
poneren | advancing; postulating | |
stellen | advancing; postulating | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
poneren | bring forward; bring in; initiate; intimate; introduce; nominate; postulate; present; propose; put forward; raise; suggest | |
stellen | do as if; feign; introduce; postulate; pretend; put forward; raise; sham |
Verwante woorden van "postulating":
postulating vorm van postulate:
-
to postulate (put forward; raise; introduce)
stellen; poneren; naar voren brengen; opperen-
naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
-
to postulate (presume; surmise; presuppose; suppose)
vooronderstellen; postuleren-
vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
-
Conjugations for postulate:
present
- postulate
- postulate
- postulates
- postulate
- postulate
- postulate
simple past
- postulated
- postulated
- postulated
- postulated
- postulated
- postulated
present perfect
- have postulated
- have postulated
- has postulated
- have postulated
- have postulated
- have postulated
past continuous
- was postulating
- were postulating
- was postulating
- were postulating
- were postulating
- were postulating
future
- shall postulate
- will postulate
- will postulate
- shall postulate
- will postulate
- will postulate
continuous present
- am postulating
- are postulating
- is postulating
- are postulating
- are postulating
- are postulating
subjunctive
- be postulated
- be postulated
- be postulated
- be postulated
- be postulated
- be postulated
diverse
- postulate!
- let's postulate!
- postulated
- postulating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the postulate (thesis; premise)
-
the postulate (presupposition; premise; posing)