Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal poorly

Vertaal poorly van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. poor:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor poorly (Engels) in het Nederlands

poorly:


Vertaal Matrix voor poorly:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- ailing; indisposed; peaked; seedy; sickly; under the weather; unwell
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- badly; ill
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- seedy

Verwante woorden van "poorly":


Synoniemen voor "poorly":


Antoniemen van "poorly":


Verwante definities voor "poorly":

  1. somewhat ill or prone to illness1
    • feeling poorly1
  2. (`ill' is often used as a combining form) in a poor or improper or unsatisfactory manner; not well1
    • the team played poorly1

poor:

poor bijvoeglijk naamwoord

  1. poor (indigent; pennyless; needy)
    arm; pover; berooid; armetierig
  2. poor (inferior)
    inferieur; minderwaardig; slecht; zwak; ondermaats; tweederangs; ondeugdelijk; arm
  3. poor (not bad; mediocre; feeble; not very good)
    matig; zwak; middelmatig; min; zwakjes; niet al te best; onbeduidend
  4. poor (destitute; indigent; needy; penniless)
    arm; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk
  5. poor (defective; lacking; unsound)
    gebrekkig; ondeugdelijk
  6. poor (paltry; terrible; miserable; )
    ellendig; erg; rampzalig; deerniswekkend; erbarmelijk; armzalig; bar
  7. poor
    schraal; pover; mager; schamel; armzalig; karig
  8. poor (lean; shabby; flimsy; miserable; thin)
    mager; pover; schraal; karig; berooid
    • mager bijvoeglijk naamwoord
    • pover bijvoeglijk naamwoord
    • schraal bijvoeglijk naamwoord
    • karig bijvoeglijk naamwoord
    • berooid bijvoeglijk naamwoord
  9. poor (weak; slackly; abstemious; )
    slapjes; slap
  10. poor (ragged; unsightly; shabby; )
    sjofel; schamel; flodderig; verlopen; sjofeltjes; pover; haveloos; armoedig
  11. poor (without means; impecunious)
    onvermogend; onbemiddeld; ongegoed
  12. poor (clumsy; abstemious; unhandy; )
    onbeholpen; onhandig; sukkelig; slungelig; krukkig; stuntelig; stumperig; schutterig
  13. poor (barren; unfruitful)
    schraal; dor
    • schraal bijvoeglijk naamwoord
    • dor bijvoeglijk naamwoord
  14. poor (clumsy; wretched; inept; shaky; bungling)
    klungelig; stumperig
  15. poor (destitute; deprived; underprivileged)
    misdeeld

Vertaal Matrix voor poor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arm arm; elbow-rest
bar bar; café; coffeeshop; inn; liquor cabinet; pub; tavern
inferieur inferior
min nurse; wet-nurse
verlopen expired
- poor people
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlopen elapse; expire; go by; pass
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arm destitute; indigent; inferior; needy; penniless; pennyless; poor
armelijk destitute; indigent; needy; penniless; poor shabby
armetierig indigent; needy; pennyless; poor languishing; lingering; sickly
armoedig destitute; indigent; miserable; needy; paltry; penniless; poor; ragged; shabby; shady; unsightly lousy; poverty stricken; shabby
armzalig abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible lousy; poverty stricken; shabby
bar abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible bare; barren
behoeftig destitute; indigent; needy; penniless; poor
berooid flimsy; indigent; lean; miserable; needy; pennyless; poor; shabby; thin destitute; down and out; impoverished; penniless
deerniswekkend abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible
dor barren; poor; unfruitful barren; dry; parced; scorched; withered
ellendig abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible awful; boring; disastrous; distressed; distressful; dreadful; dull; fatal; miserable; naseaus; pathetic; pitiful; rotten; terrible; unfortunate; wretched
erbarmelijk abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible deplorable; pitiable; pitiful; woeful
erg abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible critical; fierce; grave; highly; intense; rather; serious; severe; strong; very; violent; worrying
flodderig miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly baggy; grubby; slatternly; slovenly
gebrekkig defective; lacking; poor; unsound awkward; clumsy; fumbling
haveloos miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly grubby; messy; shoddy; sloppy; slovenly
inferieur inferior; poor inferior; minor; secondary; subordinate
karig flimsy; lean; miserable; poor; shabby; thin scanty
klungelig bungling; clumsy; inept; poor; shaky; wretched
kommerlijk destitute; indigent; needy; penniless; poor concerned about; troubled; worried
krukkig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden
mager flimsy; lean; miserable; poor; shabby; thin lank; lanky; low-fat; meager; meagre; puny; skinny; slender; slender of figure; slim; thin; weedy
matig feeble; mediocre; not bad; not very good; poor austere; average; frugal; mediocre; middling; scanty; so-so; sober
middelmatig feeble; mediocre; not bad; not very good; poor average; mediocre; medium; middling; so-so
min feeble; mediocre; not bad; not very good; poor bad; mean; minus
minderwaardig inferior; poor
minvermogend destitute; indigent; needy; penniless; poor
misdeeld deprived; destitute; poor; underprivileged
noodlijdend destitute; indigent; needy; penniless; poor
onbeduidend feeble; mediocre; not bad; not very good; poor futile; insignificant; meaningless; trifling; trivial; unimportant; unremarkable
onbeholpen abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden awkward; clumsy; fumbling
onbemiddeld impecunious; poor; without means
ondermaats inferior; poor diminutive; immature; inadequate; inferior; little; low-grade; middling; minuscule; short; shortish; small; tiny; undersized
ondeugdelijk defective; inferior; lacking; poor; unsound
onhandig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden awkward; clumsy; doltish; fumbling; gawky; lanky; loutish; owlish; unhandy
onvermogend destitute; impecunious; indigent; needy; penniless; poor; without means
pover flimsy; indigent; lean; miserable; needy; paltry; pennyless; poor; ragged; shabby; shady; thin; unsightly come off badly; lousy; poverty stricken; shabby; worst
rampzalig abominable; meager; meagre; miserable; paltry; poor; terrible catastrophic; disastrous; fatal; fateful; terrible; unfortunate
schamel miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly come off badly; worst
schraal barren; flimsy; lean; miserable; poor; shabby; thin; unfruitful austere; meager; meagre; modest; parched; puny; simple; skinny; sober; thin; unpretentious
schutterig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden awkward; clumsy; fumbling
sjofel miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly
slap abstemious; bad; faint; feeble; frail; poor; slackly; weak bland; characterless; diluted; drained; faint; feeble; fragile; frail; insipid; languid; lifeless; limp; liquid; listless; no energy; pale; sick; spineless; wan; washed out; washed-out; watery; weak; without character
slecht inferior; poor bad; badly; corrupt; degenerate; depraved; evil-minded; false; low; malicious; mean; perverted; putrefied; rotten; vicious; wickedly; with evil intention
slungelig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden awkward; clumsy; doltish; gawky; lanky; loutish; owlish; unhandy
stumperig abstemious; bungling; clumsy; doltish; gawky; inept; not very good; owlish; poor; shaky; stiff; uneasy; unhandy; wooden; wretched awkward; clumsy; fumbling
stuntelig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden awkward; clumsy; doltish; fumbling; gawky; lanky; loutish; owlish; unhandy
sukkelig abstemious; clumsy; doltish; gawky; not very good; owlish; poor; stiff; uneasy; unhandy; wooden
tweederangs inferior; poor
zwak feeble; inferior; mediocre; not bad; not very good; poor delicate; dizy; faint; feeble; fragile; frail; pale; ragged; ramshackle; rickety; sick; tender; vulnerable; wan; weak; wobbly; wonky
- hapless; inadequate; miserable; misfortunate; pathetic; piteous; pitiable; pitiful; short; wretched
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sjofeltjes miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly
slapjes abstemious; bad; faint; feeble; frail; poor; slackly; weak faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak
zwakjes feeble; mediocre; not bad; not very good; poor faint
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
klungelig clumsy; loutish
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
slecht evil
- deplorable; miserable; pitiable; pitiful; wretched
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
niet al te best feeble; mediocre; not bad; not very good; poor
ongegoed impecunious; poor; without means
verlopen miserable; paltry; poor; ragged; shabby; shady; unsightly elapsed; expired; in gutter; lapsed; miserable; seedy; shabby; unsightly

Verwante woorden van "poor":


Synoniemen voor "poor":


Antoniemen van "poor":


Verwante definities voor "poor":

  1. deserving or inciting pity1
    • Oh, you poor thing1
    • his poor distorted limbs1
  2. unsatisfactory1
    • a poor light for reading1
    • poor morale1
    • expectations were poor1
  3. having little money or few possessions1
    • deplored the gap between rich and poor countries1
    • the proverbial poor artist living in a garret1
  4. lacking in specific resources, qualities or substances1
    • a poor land1
    • the area was poor in timber and coal1
    • food poor in nutritive value1
  5. characterized by or indicating poverty1
    • the country had a poor economy1
    • they lived in the poor section of town1
  6. not sufficient to meet a need1
    • a poor salary1
  7. people without possessions or wealth (considered as a group)1
    • the urban poor need assistance1

Wiktionary: poor

poor
adjective
  1. with no possessions or money
  2. to be pitied
poor
adjective
  1. weinig bezittend
  2. beklagenswaardig
  3. zielig
  4. bijzonder slecht, waardeloos
  5. zeer gebrekkig
  6. teleurstellend klein of gering
  7. medelijden opwekkend
adverb
  1. in bedenkelijke mate
Cross Translation:
FromToVia
• poor → pauper ↔ indigent — Personne dans l’indigence, très pauvre.
• poor → karig; schaars; schraal; schriel ↔ insuffisant — Qui ne suffire pas.
• poor → karig; schaars; schraal; schriel; mager; spichtig; sprietig ↔ maigre — Traductions à trier
• poor → arm; beklagenswaardig; schamel; ongelukkig; erbarmelijk; zielig ↔ malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)
• poor → slecht; verkeerd; beroerd; kwaad; kwalijk ↔ mauvais — défavorable ; qui cause une impression défavorable.
• poor → belabberd; ellendig; miserabel; schamel; schunnig; stumperig; straatarm; beklagenswaardig; erbarmelijk; zielig ↔ misérable — Qui réduire à la misère ; qui inspirer la pitié.
• poor → mager ↔ pauvre — Qui dénote la pauvreté.
• poor → karig; schaars; schraal; schriel; zeldzaam; kostbaar; ongemeen ↔ rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0897 seconde
Page rendered in 1.0 seconds