Engels

Uitgebreide vertaling voor pleasing (Engels) in het Nederlands

pleasing:

pleasing bijvoeglijk naamwoord

  1. pleasing (pleasant; comfortable; agreeable; cosy; cozy)
    aangenaam; plezierig

Vertaal Matrix voor pleasing:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenaam agreeable; comfortable; cosy; cozy; pleasant; pleasing agreeable; benevolent; comfortable; cosy; cozy; easy going; enjoyable; good; good-natured; how do you do; kind; lovely; mild; nice; pleasant; pleased to meet you; pleasurable; snug
plezierig agreeable; comfortable; cosy; cozy; pleasant; pleasing benevolent; easy going; good; good-natured; kind; lovely; mild; nice; pleasant

Verwante woorden van "pleasing":


Synoniemen voor "pleasing":


Antoniemen van "pleasing":

  • displeasing

Verwante definities voor "pleasing":

  1. giving pleasure and satisfaction1
    • a pleasing piece of news1
    • pleasing in manner and appearance1
  2. the act of one who pleases1

please:

please bijwoord

  1. please
    alstublieft; s.v.p.; alsjeblieft
  2. please (come off it; ah; come on; there)
    toe; ach
    • toe bijwoord
    • ach bijvoeglijk naamwoord

to please werkwoord (pleases, pleased, pleasing)

  1. to please (enjoy; suit; pleasures; love)
    bevallen; plezieren; gelieven; behagen; aanstaan
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • gelieven werkwoord (gelief, gelieft, geliefde, geliefden, geliefd)
    • behagen werkwoord (behaag, behaagt, behaagde, behaagden, behaagd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
  2. to please (suit)
    bevallen; plezieren; aangenaam aandoen
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • aangenaam aandoen werkwoord (doe aangenaam aan, doet aangenaam aan, deed aangenaam aan, deden aangenaam aan, aangenaam aangedaan)
  3. to please (satisfy; allay; soothe; )
    bevredigen; voldoening geven; begeerte stillen
    • bevredigen werkwoord (bevredig, bevredigt, bevredigde, bevredigden, bevredigd)
    • voldoening geven werkwoord (geef voldoening, geeft voldoening, gaf voldoening, gaven voldoening, voldoening gegeven)
    • begeerte stillen werkwoord (stil begeerte, stilt begeerte, stilde begeerte, stilden begeerte, begeerte gestild)
  4. to please (do what you think is right; fancy; think fit; like)
    believen; aanstaan; goeddunken
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
    • goeddunken werkwoord (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)
  5. to please
    tevredenstellen
    • tevredenstellen werkwoord (stel tevreden, stelt tevreden, stelde tevreden, stelden tevreden, tevredengesteld)
  6. to please
    blij maken
    • blij maken werkwoord (maak blij, maakt blij, maakte blij, maakten blij, blij gemaakt)
  7. to please (satisfy; suffice; provide gratification; appease)
    tevreden stellen; vergenoegen
    • tevreden stellen werkwoord (stel tevreden, stelt tevreden, stelde tevreden, stelden tevreden, tevreden gesteld)
    • vergenoegen werkwoord (vergenoeg, vergenoegt, vergenoegde, vergenoegden, vergenoegd)
  8. to please (make comfortable; make pleasant)
    aangenaam maken
    • aangenaam maken werkwoord (maak aangenaam, maakt aangenaam, maakte aangenaam, maakten aangenaam, aangenaam gemaakt)

Conjugations for please:

present
  1. please
  2. please
  3. pleases
  4. please
  5. please
  6. please
simple past
  1. pleased
  2. pleased
  3. pleased
  4. pleased
  5. pleased
  6. pleased
present perfect
  1. have pleased
  2. have pleased
  3. has pleased
  4. have pleased
  5. have pleased
  6. have pleased
past continuous
  1. was pleasing
  2. were pleasing
  3. was pleasing
  4. were pleasing
  5. were pleasing
  6. were pleasing
future
  1. shall please
  2. will please
  3. will please
  4. shall please
  5. will please
  6. will please
continuous present
  1. am pleasing
  2. are pleasing
  3. is pleasing
  4. are pleasing
  5. are pleasing
  6. are pleasing
subjunctive
  1. be pleased
  2. be pleased
  3. be pleased
  4. be pleased
  5. be pleased
  6. be pleased
diverse
  1. please!
  2. let's please!
  3. pleased
  4. pleasing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor please:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
believen consent; discretion
goeddunken consent; discretion
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenaam aandoen please; suit
aangenaam maken make comfortable; make pleasant; please
aanstaan do what you think is right; enjoy; fancy; like; love; please; pleasures; suit; think fit be on; like
begeerte stillen allay; hush; please; quiet; satiate; satisfy; saturate; silence; soothe; tranquilize; tranquillise; tranquillize
behagen enjoy; love; please; pleasures; suit
believen do what you think is right; fancy; like; please; think fit have to; must; need; want
bevallen enjoy; love; please; pleasures; suit allure; bred; bring a child into the world; bring forth; calve; charm; delight; enchant; fascinate; give birth; give birth to; like; litter
bevredigen allay; hush; please; quiet; satiate; satisfy; saturate; silence; soothe; tranquilize; tranquillise; tranquillize
blij maken please brighten; charm; cheer; cheer up; comfort; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; make someone glad; make someone happy; oblige someone with; ravish
gelieven enjoy; love; please; pleasures; suit
goeddunken do what you think is right; fancy; like; please; think fit
plezieren enjoy; love; please; pleasures; suit brighten; charm; cheer; delight; enchant; fascinate; gladden; make happy; ravish
tevreden stellen appease; please; provide gratification; satisfy; suffice
tevredenstellen please buy them out; compensate; indemnify; reimburse; repay
vergenoegen appease; please; provide gratification; satisfy; suffice do someone a favour; please someone
voldoening geven allay; hush; please; quiet; satiate; satisfy; saturate; silence; soothe; tranquilize; tranquillise; tranquillize
- delight
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toe ah; come off it; come on; please; there closed; dense; for; shut; to; towards
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
alsjeblieft please at your service; here you are
alstublieft at your service; here you are
- gratify
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ach ah; come off it; come on; please; there alas
alstublieft please
s.v.p. please

Verwante woorden van "please":


Synoniemen voor "please":


Antoniemen van "please":

  • displease

Verwante definities voor "please":

  1. used in polite request1
    • please pay attention1
  2. give pleasure to or be pleasing to1
    • These colors please the senses1
    • a pleasing sensation1
  3. give satisfaction1
    • The waiters around her aim to please1
  4. be the will of or have the will (to)1
    • he could do many things if he pleased1

Wiktionary: please

please
verb
  1. to make happy or satisfy
adverb
  1. interjection to make a polite request
please
adverb
  1. als beleefde aandrang bij een verzoek of versterking bij een bevel
  2. met plezier, met graagte; dat doe ik graag
verb
  1. aan iemand welgevallig zijn
  2. naar de zin zijn
  3. iets als aangenaam ervaren
  4. deu: bitte
  5. in de smaak vallen

Cross Translation:
FromToVia
please alstublieft; alsjeblieft assebliefNamibia, Südwesterdeutsch bitte
please alstublieft bittehöflich um etwas ersuchen; um etwas bitten
please aanstaan; behagen; bevallen; zinnen plaire — Agréer, être agréable (Sens général)
please alstublieft s’il vous plaîtlocution qui permet de demander quelque chose poliment, à quelqu’un que l’on vouvoyer, ou à plusieurs personnes.