Engels

Uitgebreide vertaling voor pierce (Engels) in het Nederlands

pierce:

to pierce werkwoord (pierces, pierced, piercing)

  1. to pierce (perforate; drill; pierce through)
    gaatjes maken in; perforeren; doorboren
    • gaatjes maken in werkwoord
    • perforeren werkwoord (perforeer, perforeert, perforeerde, perforeerden, geperforeerd)
    • doorboren werkwoord (boor door, boort door, boorde door, boorden door, doorgeboord)
  2. to pierce (penetrate; bore through)
    doordringen; penetreren
    • doordringen werkwoord (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
    • penetreren werkwoord (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
  3. to pierce
    priemen
    • priemen werkwoord (priem, priemt, priemde, priemden, gepriemd)
  4. to pierce (prick)
    doorprikken; openprikken
    • doorprikken werkwoord (prik door, prikt door, prikte door, prikten door, doorgeprikt)
    • openprikken werkwoord (prik open, prikt open, prikte open, prikten open, opengeprikt)
  5. to pierce (prick)
    opensteken
    • opensteken werkwoord (steek open, steekt open, stak open, staken open, opengestoken)

Conjugations for pierce:

present
  1. pierce
  2. pierce
  3. pierces
  4. pierce
  5. pierce
  6. pierce
simple past
  1. pierced
  2. pierced
  3. pierced
  4. pierced
  5. pierced
  6. pierced
present perfect
  1. have pierced
  2. have pierced
  3. has pierced
  4. have pierced
  5. have pierced
  6. have pierced
past continuous
  1. was piercing
  2. were piercing
  3. was piercing
  4. were piercing
  5. were piercing
  6. were piercing
future
  1. shall pierce
  2. will pierce
  3. will pierce
  4. shall pierce
  5. will pierce
  6. will pierce
continuous present
  1. am piercing
  2. are piercing
  3. is piercing
  4. are piercing
  5. are piercing
  6. are piercing
subjunctive
  1. be pierced
  2. be pierced
  3. be pierced
  4. be pierced
  5. be pierced
  6. be pierced
diverse
  1. pierce!
  2. let's pierce!
  3. pierced
  4. piercing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor pierce:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorboren drill; perforate; pierce; pierce through
doordringen bore through; penetrate; pierce get through; reach
doorprikken pierce; prick
gaatjes maken in drill; perforate; pierce; pierce through
openprikken pierce; prick
opensteken pierce; prick
penetreren bore through; penetrate; pierce break into; enter; enter by force; penetrate
perforeren drill; perforate; pierce; pierce through
priemen pierce
- thrust

Verwante woorden van "pierce":


Synoniemen voor "pierce":


Verwante definities voor "pierce":

  1. make a hole into1
    • The needle pierced her flesh1
  2. penetrate or cut through with a sharp instrument1
  3. cut or make a way through1
    • The path pierced the jungle1
    • Light pierced through the forest1
  4. move or affect (a person's emotions or bodily feelings) deeply or sharply1
    • The cold pierced her bones1
    • Her words pierced the students1
  5. sound sharply or shrilly1
    • The scream pierced the night1

Wiktionary: pierce

pierce
verb
  1. een scherp voorwerp geheel door iets heen steken
  2. met een stekende beweging een gat maken
  3. geheel doorboren met een scherp hulpmiddel
  4. het aanbrengen van voorwerpen door doorboring van de huid
  5. met een priem bewerken
  6. een prik of steek toedienen, met een dun voorwerp doorboren

Cross Translation:
FromToVia
pierce binnenkomen; inkomen; binnendringen; doordringen; doorstoten; op het station aankomen; binnengaan; binnenlopen; ingaan entreraller de dehors vers dedans.
pierce boren; aanboren forer — Percer.
pierce doorzeven; knippen; ponsen; doorboren; boren percer — Traverser en faisant un trou, une ouverture. (Sens général).
pierce stikken; pikken; priemen; prikken; steken piquer — Traductions à trier suivant le sens
pierce binnendringen; doordringen; doorstoten pénétrerpasser à travers ; entrer fort avant.

Verwante vertalingen van pierce