Engels

Uitgebreide vertaling voor picked (Engels) in het Nederlands

picked:

picked bijvoeglijk naamwoord

  1. picked (selected; chosen; elected)
    gekozen
  2. picked (selected; chosen)
    geselecteerd; waaraan voorkeur is gegeven; verkozen; uitgezocht

Vertaal Matrix voor picked:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitgezocht chosen; picked; selected choice; chosen; excellent; first-rate; great; perfect; selected; sublime; superb; terrific; tiptop
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gekozen chosen; elected; picked; selected
geselecteerd chosen; picked; selected affectionate; cherished; chosen; dear; exclusive; favorite; favourite; preferential; private; select; selected
verkozen chosen; picked; selected
waaraan voorkeur is gegeven chosen; picked; selected

Verwante woorden van "picked":


picked vorm van pick:

to pick werkwoord (picks, picked, picking)

  1. to pick (harvest; reap; gather)
    oogsten; plukken; binnen halen
    • oogsten werkwoord (oogst, oogstte, oogstten, geoogst)
    • plukken werkwoord (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
    • binnen halen werkwoord
  2. to pick (select; choose; sort out; )
    kiezen; selecteren; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; schiften; ziften
    • kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)
    • selecteren werkwoord (selecteer, selecteert, selecteerde, selecteerden, geselecteerd)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • uitkiezen werkwoord (kies uit, kiest uit, koos uit, kozen uit, uitgekozen)
    • uitpikken werkwoord (pik uit, pikt uit, pikte uit, pikten uit, uitgepikt)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)
  3. to pick
    peuteren; pulken
    • peuteren werkwoord (peuter, peutert, peuterde, peuterden, gepeuterd)
    • pulken werkwoord (pulk, pulkt, pulkte, pulkten, gepulkt)
  4. to pick (gnaw; nibble; peck; munch; nybble)
    knauwen; kluiven
    • knauwen werkwoord (knauw, knauwt, knauwde, knauwden, geknauwd)
    • kluiven werkwoord (kluif, kluift, kloof, kloven, gekloven)
  5. to pick (gnaw; nibble; nybble)
    knabbelen; peuzelen
    • knabbelen werkwoord (knabbel, knabbelt, knabbelde, knabbelden, geknabbeld)
    • peuzelen werkwoord (peuzel, peuzelt, peuzelde, peuzelden, gepeuzeld)
  6. to pick (munch; gnaw; nibble; nybble)
    knagen; knauwen
    • knagen werkwoord (knaag, knaagt, knaagde, knaagden, geknaagd)
    • knauwen werkwoord (knauw, knauwt, knauwde, knauwden, geknauwd)
  7. to pick (choose; prefer; select; sort out)
    verkiezen; uitverkiezen; selectie toepassen
    • verkiezen werkwoord (verkies, verkiest, verkoos, verkozen, verkozen)
    • uitverkiezen werkwoord (verkies uit, verkiest uit, verkoos uit, verkozen uit, uitverkozen)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
  8. to pick
    – To withdraw items from inventory for production or distribution. 1

Conjugations for pick:

present
  1. pick
  2. pick
  3. picks
  4. pick
  5. pick
  6. pick
simple past
  1. picked
  2. picked
  3. picked
  4. picked
  5. picked
  6. picked
present perfect
  1. have picked
  2. have picked
  3. has picked
  4. have picked
  5. have picked
  6. have picked
past continuous
  1. was picking
  2. were picking
  3. was picking
  4. were picking
  5. were picking
  6. were picking
future
  1. shall pick
  2. will pick
  3. will pick
  4. shall pick
  5. will pick
  6. will pick
continuous present
  1. am picking
  2. are picking
  3. is picking
  4. are picking
  5. are picking
  6. are picking
subjunctive
  1. be picked
  2. be picked
  3. be picked
  4. be picked
  5. be picked
  6. be picked
diverse
  1. pick!
  2. let's pick!
  3. picked
  4. picking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pick [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pick (pickaxe; mattock)
    klover; de houweel
    • klover [znw.] zelfstandig naamwoord
    • houweel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the pick (choice; selection)
    de selectie; uitverkoring

Vertaal Matrix voor pick:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
houweel mattock; pick; pickaxe
kiezen vote
klover mattock; pick; pickaxe
selecteren selecting; sifting; sorting
selectie choice; pick; selection accumulation; anthology; assortment; choice selection of texts; clutter; collection; compilation; gathering; pack; pile; piling up; selection; sifting; sorting
uitverkoring choice; pick; selection
uitzoeken selecting; sifting; sorting
- choice; cream; filling; option; pickax; pickaxe; picking; plectron; plectrum; selection; weft; woof
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnen halen gather; harvest; pick; reap call in
kiezen choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out choose; dial; vote
kluiven gnaw; munch; nibble; nybble; peck; pick
knabbelen gnaw; nibble; nybble; pick
knagen gnaw; munch; nibble; nybble; pick
knauwen gnaw; munch; nibble; nybble; peck; pick hurt; injure
oogsten gather; harvest; pick; reap collect; gather; glean
orderverzamelen pick
peuteren pick
peuzelen gnaw; nibble; nybble; pick
plukken gather; harvest; pick; reap collect; gather; glean; pluck
pulken pick
schiften choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out arrange; assort; get acid; group; make sour; select; shunt; sift; sort out; sour; turn sour
selecteren choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out select; subselect
selectie toepassen choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out
uitkiezen choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out
uitpikken choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out
uitverkiezen choose; pick; prefer; select; sort out
uitzoeken choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out arrange; assort; disentangle; disentwine; group; select; shunt; sift; sort out; unravel
verkiezen choose; pick; prefer; select; sort out choose; prefer
ziften choose; pick; pick out; prefer; select; single out; sort out filter; percolate; sieve; sift
- beak; blame; break up; clean; cull; find fault; foot; nibble; nybble; peck; piece; pluck; plunk
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen dial
- separate

Verwante woorden van "pick":


Synoniemen voor "pick":


Verwante definities voor "pick":

  1. the act of choosing or selecting2
    • you can take your pick2
  2. a basketball maneuver; obstructing an opponent with one's body2
    • he was called for setting an illegal pick2
  3. a heavy iron tool with a wooden handle and a curved head that is pointed on both ends2
    • they used picks and sledges to break the rocks2
  4. a thin sharp implement used for removing unwanted material2
    • he used a pick to clean the dirt out of the cracks2
  5. a small thin device (of metal or plastic or ivory) used to pluck a stringed instrument2
  6. the yarn woven across the warp yarn in weaving2
  7. the person or thing chosen or selected2
    • he was my pick for mayor2
  8. the best people or things in a group2
  9. the quantity of a crop that is harvested2
    • it was the biggest peach pick in years2
  10. remove unwanted substances from, such as feathers or pits2
  11. remove in small bits2
    • pick meat from a bone2
  12. select carefully from a group2
    • She finally picked her successor2
    • He picked his way carefully2
  13. harass with constant criticism2
    • Don't always pick on your little brother2
  14. eat intermittently; take small bites of2
  15. hit lightly with a picking motion2
  16. look for and gather2
    • pick mushrooms2
    • pick flowers2
  17. attack with or as if with a pickaxe of ice or rocky ground, for example2
  18. pull lightly but sharply with a plucking motion2
  19. provoke2
    • pick a fight or a quarrel2
  20. pay for something2
    • pick up the tab2
    • pick up the burden of high-interest mortgages2
  21. pilfer or rob2
    • pick pockets2
  22. To withdraw items from inventory for production or distribution.1

Wiktionary: pick

pick
verb
  1. to grasp and pull with fingers
  2. to remove a fruit or plant for consumption
  3. to decide between options
pick
noun
  1. hakwerktuig met steel, voorzien van een punt aan de ene zijde en een beitelachtige voorziening aan de andere zijde
verb
  1. (bloemen) afbreken of oogsten
  2. (sport) een door de lucht vliegende bal grijpen

Cross Translation:
FromToVia
pick uitkiezen auswählen — (transitiv) sich für eine von mehreren Möglichkeiten entscheiden
pick oppikken lesen — (transitiv), Landwirtschaft: Dinge auswählen, um sie danach aufzusammeln und zusammenzutragen
pick plukken pflücken — (transitiv) mit den Finger abrupfen oder abbrechen
pick oprapen; plukken; afplukken; tokkelen; afbreken; afrukken; wegscheuren cueillirdétacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges.
pick kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
pick specht pic — ornithol|nocat oiseau grimpeur se nourrissant de larves qu’il va chercher dans l’écorce en la frapper par des coups de bec répétés et creusant son nid dans un tronc d'arbre.
pick stikken; pikken; priemen; prikken; steken piquer — Traductions à trier suivant le sens
pick plectrum plectre — instrument pour pincer les cordes
pick sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften trierséparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.

Verwante vertalingen van picked