Engels

Uitgebreide vertaling voor pick up (Engels) in het Nederlands

pick up:

to pick up werkwoord (picks up, picked up, picking up)

  1. to pick up (collect; fetch)
    ophalen; afhalen en meenemen; oppikken
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • oppikken werkwoord (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
  2. to pick up (collect; take along; take away; )
    ophalen; meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen
    • ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)
    • meenemen werkwoord (neem mee, neemt mee, nam mee, namen mee, meegenomen)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afhalen werkwoord (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • wegnemen werkwoord (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • weghalen werkwoord (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
  3. to pick up (arrest; apprehend; hold; )
    aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • gevangennemen werkwoord
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  4. to pick up (learn; acquire; study; get the hang of)
    leren; verwerven; opsteken; aanleren; oppikken; eigen maken
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • verwerven werkwoord (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
    • opsteken werkwoord (steek op, steekt op, stak op, staken op, opgestoken)
    • aanleren werkwoord (leer aan, leert aan, leerde aan, leerden aan, aangeleerd)
    • oppikken werkwoord (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • eigen maken werkwoord
  5. to pick up (absorb; take up; take in)
    opnemen; absorberen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
  6. to pick up (gather; glean; collect)
    oprapen; oppikken; opsnappen; oppakken
    • oprapen werkwoord (raap op, raapt op, raapte op, raapten op, opgeraapt)
    • oppikken werkwoord (pik op, pikt op, pikte op, pikten op, opgepikt)
    • opsnappen werkwoord (snap op, snapt op, snapte op, snapten op, opgesnapt)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
  7. to pick up (gather together; collect; glean; save; horde)
    verzamelen; vergaren; sparen; opeenhopen; oppotten; bijeenzamelen
    • verzamelen werkwoord (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • vergaren werkwoord (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
    • sparen werkwoord (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
    • opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
    • oppotten werkwoord (pot op, potte op, potten op, opgepot)
    • bijeenzamelen werkwoord
  8. to pick up (take up; take in; absorb)
    incorporeren; opnemen in groter geheel; inlijven
  9. to pick up (dig up; hunt out)
    opduikelen; opsnorren; opscharrelen
    • opduikelen werkwoord (duikel op, duikelt op, duikelde op, duikelden op, opgeduikeld)
    • opsnorren werkwoord (snor op, snort op, snorde op, snorden op, opgesnord)
    • opscharrelen werkwoord (scharrel op, scharrelt op, scharrelde op, scharrelden op, opgescharreld)

Conjugations for pick up:

present
  1. pick up
  2. pick up
  3. picks up
  4. pick up
  5. pick up
  6. pick up
simple past
  1. picked up
  2. picked up
  3. picked up
  4. picked up
  5. picked up
  6. picked up
present perfect
  1. have picked up
  2. have picked up
  3. has picked up
  4. have picked up
  5. have picked up
  6. have picked up
past continuous
  1. was picking up
  2. were picking up
  3. was picking up
  4. were picking up
  5. were picking up
  6. were picking up
future
  1. shall pick up
  2. will pick up
  3. will pick up
  4. shall pick up
  5. will pick up
  6. will pick up
continuous present
  1. am picking up
  2. are picking up
  3. is picking up
  4. are picking up
  5. are picking up
  6. are picking up
subjunctive
  1. be picked up
  2. be picked up
  3. be picked up
  4. be picked up
  5. be picked up
  6. be picked up
diverse
  1. pick up!
  2. let's pick up!
  3. picked up
  4. picking up
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor pick up:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden keeping up; persistence; pertinacity; tenacity
aanleren acquiring; learning
absorberen absorption
afnemen declining in force; decrease in power; decrease in strength; dust; remove; weakening; wipe off
arresteren arrest; grab; taking
leren learning; studying
opeenhopen accumulation
opnemen absorbing; absorption; recording; taping
oprapen picking up
opsteken holding up; putting up
wegnemen amputating; amputation; removing; taking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden apprehend; arrest; detain; hold; imprison; pick up; seize arrest; capture; carry on; continue; drag on; get on; go on; go through with it; hold on; insist; keep on; keep up; let last; move on; persist; press; proceed; pursue the subject; take in custody; take prisoner; urge
aanleren acquire; get the hang of; learn; pick up; study
absorberen absorb; pick up; take in; take up absorb; lap up; sip up; take in; take up
afhalen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away bone; flay; poach; skin
afhalen en meenemen collect; fetch; pick up
afnemen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away be shortcoming; cadge; clear away; clear up; collar; curtail; decline; decrease; diminish; dust; dwindle; expropriate; filch; go down; go thieving; lessen; make off with; mark down; nick; pilfer; pinch; purloin; reduce; regress; remove; rob; scale down; shrink; shrink away; sink; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away; wain; waining
arresteren apprehend; arrest; detain; hold; imprison; pick up; seize arrest; capture; take in custody; take prisoner
bijeenzamelen collect; gather together; glean; horde; pick up; save
eigen maken acquire; get the hang of; learn; pick up; study get hold of something; lay one's hands on; secure; seize; take possession of
gevangennemen apprehend; arrest; detain; hold; imprison; pick up; seize arrest; capture; take in custody; take prisoner
incorporeren absorb; pick up; take in; take up
inlijven absorb; pick up; take in; take up annex; enlist; enrol; enroll; incorporate; take over
inrekenen apprehend; arrest; detain; hold; imprison; pick up; seize arrest; capture; take in custody; take prisoner
leren acquire; get the hang of; learn; pick up; study absorb; aquire; collect; educate; familiarise; familiarize; gain; get used to; learn; master; practice; practise; qualify; receive; study; studying; teach; train
meenemen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away take away; take out
opduikelen dig up; hunt out; pick up
opeenhopen collect; gather together; glean; horde; pick up; save accumulate; heap up; mount up; pile up; place upon; stack
ophalen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away bring up; pull up; raise; retrieve
opnemen absorb; pick up; take in; take up absorb; admit; capture; lap up; record; remember; sip up; take in; take up
opnemen in groter geheel absorb; pick up; take in; take up
oppakken apprehend; arrest; collect; detain; gather; glean; hold; imprison; pick up; seize arrest; capture; take in custody; take prisoner
oppikken acquire; collect; fetch; gather; get the hang of; glean; learn; pick up; study absorb; collect; gain; learn; receive
oppotten collect; gather together; glean; horde; pick up; save hoard; pot; store
oprapen collect; gather; glean; pick up
opscharrelen dig up; hunt out; pick up
opsnappen collect; gather; glean; pick up
opsnorren dig up; hunt out; pick up
opsteken acquire; get the hang of; learn; pick up; study absorb; collect; gain; learn; light a cigaret; receive
sparen collect; gather together; glean; horde; pick up; save bank; consider; put money in the bank; save; spare
vergaren collect; gather together; glean; horde; pick up; save collect; gather
verwerven acquire; get the hang of; learn; pick up; study acquire; buy; come by; gain; get hold of something; lay one's hands on; obtain; procure; purchase; secure; seize; take possession of
verzamelen collect; gather together; glean; horde; pick up; save accumulate; amass; assemble; collect; gather; glean; see each other; to gather; visit
weghalen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away remove
wegnemen collect; come round for; fetch; pick up; take; take along; take away cadge; collar; expropriate; filch; go thieving; make off with; nick; pilfer; pinch; purloin; remove; rob; snatch; snitch; steal; swipe; take; take away
- apprehend; arrest; call for; catch; collar; collect; cop; discover; elate; find out; gain vigor; gather up; get a line; get wind; get word; hear; intoxicate; learn; lift up; nab; nail; peck; percolate; perk; perk up; receive; see; turn around; uplift
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhalen will call
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- gather; procure; secure; snatch up

Synoniemen voor "pick up":


Antoniemen van "pick up":


Verwante definities voor "pick up":

  1. gain or regain energy1
  2. improve significantly; go from bad to good1
  3. lift out or reflect from a background1
  4. get to know or become aware of, usually accidentally1
  5. eat by pecking at, like a bird1
  6. take up by hand1
  7. take into custody1
    • He was picked up for shoplifting.2
  8. fill with high spirits; fill with optimism1
  9. give a passenger or a hitchhiker a lift1
  10. take and lift upward1
  11. register (perceptual input)1
    • pick up a signal1
  12. perceive with the senses quickly, suddenly, or momentarily1
  13. buy casually or spontaneously1
  14. gather or collect1
    • They pick up our trash twice a week1
  15. get in addition, as an increase1
  16. meet someone for sexual purposes1
    • he always tries to pick up girls in bars1

Wiktionary: pick up

pick up
verb
  1. goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
  2. in handen nemen
  3. (overgankelijk) in de hand nemen en van de grond opheffen
  4. met spierkracht iets van de grond opheffen

Cross Translation:
FromToVia
pick up ophalen abholentransitiv: von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen
pick up optillen; oplichten aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt)
pick up collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen collectionner — Réunir en collections.
pick up flirten draguer — Faire la cour à une personne dans le but d’obtenir ses faveurs amoureuses.
pick up opnemen décrocher — Décrocher le téléphone
pick up collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; opeenhopen; ophopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
pick up afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; groeperen; ophopen; opeenhopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen rassemblerassembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.
pick up accepteren; aannemen; ontvangen; oogsten; collecteren; innen; inzamelen; plukken; rapen; verzamelen recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ».

Verwante vertalingen van pick up