Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- paying:
-
pay:
- betalen; voldoen; besteden; uitgeven; spenderen; dokken; afrekenen; vereffenen; lonen; honoreren; belonen; bezoldigen; salariëren; verrekenen; bekostigen; uitbetalen; bijleggen; meebetalen
- salaris; loon; bezoldiging; gage; inkomen; honorarium; verdienste; arbeidsloon; traktement; soldij; wedde; inkomen uit onderneming; loonzakje; salariëring
-
Wiktionary:
- pay → betalen, lonen, opbrengen, afrekenen, bezoldigen, honoreren
- pay → loon, soldij
- pay → uitbetalen, vergoeden, salariëren, bezoldigen, betalen, dokken, storten, uitkeren, voldoen, salaris, bezoldiging, gage, loon, traktement, verdienste, wedde
Engels
Uitgebreide vertaling voor paying (Engels) in het Nederlands
paying:
Vertaal Matrix voor paying:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | compensable; gainful; paid; remunerative; salaried; stipendiary | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
betalend | paying |
Verwante woorden van "paying":
Synoniemen voor "paying":
Verwante definities voor "paying":
paying vorm van pay:
-
to pay (settle; pay up)
-
to pay (spend)
-
to pay (pay off)
-
to pay (settle; pay on account; make even)
-
to pay
-
to pay (reward; remunerate; honour; repay; honor)
-
to pay (settle; level; get even)
-
to pay (bear the costs)
-
to pay (pay out; pay over; cash)
-
to pay (share in the costs; contribute; make up)
Conjugations for pay:
present
- pay
- pay
- pays
- pay
- pay
- pay
simple past
- paid
- paid
- paid
- paid
- paid
- paid
present perfect
- have paid
- have paid
- has paid
- have paid
- have paid
- have paid
past continuous
- was paying
- were paying
- was paying
- were paying
- were paying
- were paying
future
- shall pay
- will pay
- will pay
- shall pay
- will pay
- will pay
continuous present
- am paying
- are paying
- is paying
- are paying
- are paying
- are paying
subjunctive
- be paid
- be paid
- be paid
- be paid
- be paid
- be paid
diverse
- pay!
- let's pay!
- paid
- paying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the pay (salary; wage)
-
the pay (salary; wage; payment; allowance; fee; wages; compensation; income)
het honorarium; het salaris; het loon; de bezoldiging; de verdienste; de gage; het arbeidsloon; het traktement; de soldij; de wedde -
the pay (salary; wage; income)
-
the pay (fee; payment; salary; wages)
-
the pay (pay envelope; pay packet)
-
the pay (salary; remuneration)
de salariëring -
the pay
Vertaal Matrix voor pay:
Verwante woorden van "pay":
Synoniemen voor "pay":
Antoniemen van "pay":
Verwante definities voor "pay":
Wiktionary: pay
pay
Cross Translation:
verb
pay
verb
-
een aankoop of schuld betalen
-
geld (of andere zaken) geven aan iemand om de kosten te voldoen
-
salaris geven aan
-
belonen voor arbeid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pay | → uitbetalen; vergoeden; salariëren; bezoldigen | ↔ entlohnen — (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen |
• pay | → betalen | ↔ zahlen — Geld für eine Ware oder Leistung geben |
• pay | → bezoldigen; salariëren | ↔ appointer — rétribuer par appointements. |
• pay | → betalen; dokken; storten; uitbetalen; uitkeren; voldoen | ↔ payer — Donner de l’argent pour un bien ou un service |
• pay | → salaris; bezoldiging; gage; loon; traktement; verdienste; wedde | ↔ salaire — rémunération pour un travail. |